Steeds vaker krijgen relatief jonge mensen een kunstknie. Daarmee willen ze weer gaan sporten, fietsen en allerlei andere dingen ondernemen. Goed managen van de individuele verwachtingen draagt sterk bij tot de uiteindelijke tevredenheid over de prothese.

De kunstknie is aan een gestage opmars bezig. Steeds vaker vindt deze knie zijn weg naar relatief jonge mensen. Daarmee verandert ook het gebruik en de verwachting van wat je er (nog) mee kunt doen. Suzanne Witjes promoveerde 21 december op onderzoek naar die twee aspecten. “Ik ben niet zo blij met de term ‘nieuwe knie’ als mensen het hebben over een knieprothese of kunstknie”, zegt ze onmiddellijk. “Een ‘nieuwe knie’ klinkt alsof die net zo goed is als de vorige, alsof je er weer alles mee kunt doen. Dat is niet zo. De ‘nieuwe knie’ is een prothese, een knap staaltje techniek, maar desondanks: een vervanging die minder is dan het origineel.” Daarom gebruikt Witjes liever ‘kunstknie’ of ‘knieprothese’. Daar zit wat minder verwachting in. Dat is reëler, want zoals de knie was, wordt hij nooit meer.”

De jongere oudere met een kunstknie wil nog actief zijn. Dat is ook geen onredelijk uitgangspunt, want er kan steeds meer met een kunstknie. Ondanks de beperkingen. Daarom moeten volgens Witjes de patiënt aan de ene kant en de arts en fysiotherapeut aan de andere kant voortdurend met elkaar in gesprek. “De patiënt is de expert als het om zijn eigen wensen en verwachtingen gaat. De orthopedisch chirurg is expert in knieschade en behandelmogelijkheden. Dan krijg je de meest optimale resultaten als de patiënt weet wat er allemaal kan en de chirurg weet wat de patiënt precies wil. En die afstemming begint al ruim vóór de operatie en plaatsing natuurlijk.”

Geïndividualiseerde revalidatie
Witjes deed uitgebreid onderzoek naar het managen van verwachtingen. “Als arts kun je aangeven, dat iemand met een knieprothese eigenlijk niks meer kan. Dan kan het daarna alleen maar meevallen. Maar dat is een wat beperkende manier van verwachtingen managen. Overleg samen over de beschikbare middelen en mogelijkheden, bespreek de verwachtingen en kijk of die reëel en haalbaar zijn. Ben daarbij zo gedetailleerd mogelijk en laat het niet bij het aankruisen van enkele onderdelen."

"Een voorbeeld: ‘wilt u kunnen fietsen met de knieprothese?’ Betekent een ‘ja’, dat je dan op de fiets nog wat boodschappen wilt doen? Of dat je met de mountainbike de Ardennen wilt bedwingen? We hebben onderzoek gedaan naar de verwachtingen van patiënten en kwamen bij zeven groepen met in totaal 37 patiënten uit op 162 verschillende activiteiten die ze na de knieprothese (weer) wilden gaan doen. De diversiteit is enorm. Daarom moet je tot in detail uitvragen wat een patiënt wil, wat voor beleving hij daarbij heeft, wat - in dit geval - fietsen exact voor hem of haar betekent.”

Weinig ideeën

Revalideren moet op de individuele patiënt worden afgestemd. In haar onderzoek gebruikte Witjes Goal Attainment Scaling (GAS), een methode uit de revalidatiegeneeskunde. GAS dwingt patiënten na te denken over wat ze (beter) willen doen met de knieprothese. Witjes: “Opmerkelijk, maar een deel van de patiënten heeft daar eigenlijk weinig ideeën over."

"GAS laat patiënt en fysiotherapeut samen doelen opstellen die ze willen bereiken in het dagelijks leven, werk en vrije tijd. Daar wordt de revalidatie dan op afgestemd. We zagen dat patiënten binnen zes maanden negentig procent van hun doelen en activiteiten hadden gerealiseerd. Zowel patiënten als fysiotherapeuten waren tevreden over deze manier van revalideren. Tevredenheid hangt nauw samen met reële verwachtingen vooraf.”

Tekst: Pieter Lomans