Overzicht van de promoties en oraties van Amsterdam UMC. Vanwege de situatie rondom het coronavirus verdedigen promovendi hun onderzoek nu digitaal.

Dinsdag 12 mei
Promotie (VU), 11.45 u

Ingrid van Maurik: Beter voorspellen van individuele kans op dementie

Ingrid van Maurik onderzocht patiënten met ‘milde cognitieve klachten’ (MCI). Ze keek hoe diagnostische testen, zoals MRI-scans en alzheimereiwitten in het hersenvocht, te gebruiken om bij individuele patiënten de kans op dementie te bepalen.
De resultaten van deze diagnostische tests voor dementie konden bij patiënten met MCI al een aanwijzing zijn voor het risico om dementie te krijgen. Dit was alleen vast te stellen op groepsniveau; 50% kreeg dementie en 50% niet. Deze situatie brengt veel onzekerheid met zich mee.
Van Maurik heeft nu rekenmodellen ontwikkeld die gebruik maken van informatie van patiënt (zoals leeftijd en geslacht), MRI-scans en alzheimereiwitten in het hersenvocht. Door deze gegevens te combineren, kan ze beter voorspellen hoe groot de kans is dat een individuele patiënt binnen 5 jaar dementie krijgt. Deze rekenmodellen zijn opgenomen in de online tool ‘ADappt’ .
Hiermee wordt een stuk van de onzekerheid bij de diagnose MCI weggenomen. Dit is belangrijk voor de arts, om zo het behandelbeleid aan te passen. En dit is belangrijk voor de patiënt; een lage kans kan geruststellen. Een hoge kans kan belangrijk zijn voor het maken van keuzes over de toekomst.
Link naar proefschrift

Woensdag 13 mei
Promotie (UvA), 12.00 u
Rik Kraan: Betere diagnostiek groeischijf-problemen bij jonge sportende kinderen

Veel kenmerken die worden toegeschreven aan een afwijking van de groeischijf zijn ook aanwezig bij gezonde (sportende en niet-sportende) kinderen. Kraan onderzocht hoe met MRI de diagnostiek naar groeischijfletsel in de arm van sportende kinderen beter kan.De groeischijf is de plaats in de lange beenderen, zoals de arm, waar het bot als het ware uitgroeit. Kraan wil zo vroeg mogelijk schade aan de groeischijf kunnen opsporen om patiënten met dergelijk letsel betere informatie te verschaffen.
Uit zijn onderzoek blijkt dat sporten op hoog niveau veranderingen van de groeischijf veroorzaakt die zichtbaar zijn op MRI, ook als er geen klachten zijn. Door het herdefiniëren van het normale beeld van sportende kinderen, wordt de diagnostiek bij kinderen met een verdenking op afwijkingen in de groeischijf accurater en kan schade mogelijk eerder worden opgespoord.
Daarnaast heeft Kraan technieken gevalideerd om de schade aan de groeischijf op een kwantitatieve manier uit te drukken. Dit kan de diagnostiek van groeischijfletsel verder optimaliseren en objectiveren.
Er wordt in toenemende mate geïnvesteerd in programma’s om jonge talenten op te leiden tot succesvolle sporters. Hierbij kan overbelasting ontstaan aan spieren en botten, waardoor de groeischijf beschadigd kan raken. Met de door de promovendus ontwikkelde methoden kunnen afwijkingen aan de groeischijf gedetailleerd in kaart worden gebracht, zodat belastende sportbeoefening mogelijk in een eerder stadium kan stoppen.
Link naar proefschrift

Woensdag 13 mei
Promotie (VU), 13.45 u.
Carisha Thesing: Verband tussen omega vetzuren en depressie en angst

Carisha Thesing onderzocht of er een verband bestaat tussen omega-3 en omega -6 vetzuren enerzijds en depressie en angststoornissen anderzijds. Omega-3 vetzuren komen vooral voor in vette vis, sommige andere zeevruchten, noten en zaden. Omega-6 vetzuren zitten in plantaardige zaden en oliën, zoals in margarines en voedingsmiddelen. Zij vond een correlatie (maar geen prospectief verband) tussen omega-3 vetzuurplasmaconcentraties en depressieve stoornissen. Patiënten met een depressieve stoornis hadden lagere omega-3 vetzuur plasmaconcentraties. Lagere omega-3 plasmaconcentraties hingen samen met een hogere ernst van de depressie. Lage omega-3 vetzuur concentraties werden geassocieerd met meer ontregeling in biologische stress-systemen en ongunstige scores op bepaalde psychologische kwetsbaarheden. Er werden geen causale of prospectieve verbanden gevonden tussen omega-3 vetzuur plasmaconcentraties en angststoornissen of tussen omega-6 vetzuurplasmaconcentraties en depressieve of angststoornissen. Hoewel het beste bewijs voor causaliteit moet komen uit gerandomiseerde interventiestudies, zijn de bevindingen in dit onderzoek niet consistent met het idee dat omega-3 vetzuur plasmaconcentraties oorzakelijk verband houden met depressieve stoornissen. Daarom kunnen omega-3 vetzuur veranderingen bij patiënten met depressieve stoornissen eerder gezien worden als een biologische marker van status of ernst in plaats van als een biologische marker voor risico of prognose.
Link naar proefschrift

Woensdag 13 mei
Promotie (UvA), 14.00 u
Stijn Mintjens: Effecten van interventies voor de bevruchting op gezondheid kind
Er is een keur aan observationele bewijzen en dierproeven die moederlijke zwaarlijvigheid voor en tijdens de zwangerschap in verband brengen met een slechtere cardiometabole gezondheid van het nageslacht. Het verbeteren van de omstandigheden in de baarmoeder door de levensstijl van de moeder te optimaliseren, zoals een lager Body Mass Index (BMI), zal de negatieve effecten op de gezondheid van kinderen verminderen.
De menselijke leefstijlinterventies die tijdens de zwangerschap zijn gebruikt, waren niet in staat om blijvende effecten op de cardiometabolische gezondheid van kinderen te induceren. Daarom is er een kans voor interventies om de levensstijl van de moeder voor de bevruchting te optimaliseren. Bovendien zijn er geen eerdere gerandomiseerde gecontroleerde proeven geweest die onderzochten of hormonale stimulatie of in-vitrofertilisatie (IVF) procedures anders de gezondheid van kinderen beïnvloeden.
Deze studies van Mintjens zijn bedoeld om de effecten van invloeden rond de bevruchting op de cardiometabole gezondheid van kinderen op te helderen en om experimenteel te beoordelen of een ingreep in de levensstijl voor de zwangerschap de cardiometabole gezondheid van het nageslacht kunnen beïnvloeden.
Link naar proefschrift

Donderdag 14 mei

Promotie (UvA), 10.00 u.
Minke Bergsma: Minder complicaties bij operatie gebroken pols
Het doel van dit onderzoek was het verbeteren van de operatie van een gebroken pols (distale radiusbreuk). Meestal gebruiken chirurgen de zogenoemde volar plating techniek. Het uitgangspunt is het verminderen van de bijbehorende pees-gerelateerde complicaties aan beide zijde van de pols. Hiervoor heeft Bergsma nieuwe beeldvormingstechnieken gebruikt. Ze heeft zich gericht op het voorkomen van plaat- en schroefmal-positionering die leidt tot deze complicaties.
Link naar proefschrift  

Donderdag 14 mei

Promotie (VU), 15.45 u.
Navina Chrobok: Weefseltransglutaminase belangrijk bij laesievorming MS

De stof weefseltransglutaminase (TG2) speelt een belangrijke rol bij MS. Navina Chrobok vond dat het remmen van TG2 kan zorgen voor vermindering van klinische symptomen doordat het binnendringen van ontstekingscellen in de hersenen wordt geremd.
In het bloed zitten de ontstekingscellen monocyten. Als deze het hersenweefsel binnendringen bij een MS-ontsteking spreken we over macrofagen. Het binnendringen van monocyten is één van de eerste stappen bij het ontstaan van een nieuwe ontstekingsplek (laesie) in de hersenen bij MS. Navina Chrobok heeft hersenmateriaal van mensen met MS bestudeerd. Zij vond dat TG2 alleen voorkwam bij monocyten en macrofagen in laesies bij mensen met MS en niet bij andere ontstekingscellen.
Daarnaast heeft Chrobok remmers van TG2 activiteit getest. Het blijkt dat het remmen van TG2 de klinische symptom en drastisch kan verlagen en ook het binnendringen van monocyten in de hersenen kanverminderen. Het meest effect hadden de remmers die niet de cellen binnendringen. Het lijkt erop dat het effect aan de buitenkant van de cellen zit. In vervolgonderzoek kan bepaald worden op welke manier TG2 zorgt voor vorming van laesies, zodat duidelijk wordt hoe TG2 remmers het binnendringen van ontstekingscellen in de hersenen kan voorkomen.
Link naar proefschrift

Vrijdag 15 mei
Promotie (UvA), 10.00 u
Simona Aufiero: Erfelijke hartspierziekte onder de loep
Een bepaald eiwit (splicingfactor RNA Binding Motif protein 20 of RBM20) is essentieel voor het splitsen van vele hartgenen. Het is aangetoond dat mutaties in RBM20 een agressieve vorm van hartfalen veroorzaken, stelt Aufiero in haar proefschrift waarin ze circulair RNA (vorm van RNA) heeft onderzocht.
Ze stelt dat RBM20 een van de meest aangetaste genen zijn bij familiaire hartspierziekte. Het verlies van RBM20 zou niet alleen door abnormale splitsing ontstaan. Het kan ook ontstaan door verlies van andere bestanddelen die op hun beurt kunnen bijdragen aan het ontstaan van zieke aan de hartspier.

Vrijdag 15 mei

Promotie (UvA), 11.00 u
Anthonie Janse: Langetermijneffect van therapie voor chronische vermoeidheid

Ongeveer de helft van de patiënten met chronische vermoeidheidsklachten die na afloop van cognitieve gedragstherapie niet ernstig moe meer zijn, weet dit resultaat tot wel tien jaar vast te houden. Dit stelt Janse over het langetermijneffect van cognitieve gedragstherapie voor het chronisch vermoeidheidssyndroom. Tegelijkertijd blijkt een deel van de patiënten terug te vallen na afloop van de behandeling. Voor deze groep moet worden nagegaan hoe de therapie beter kan of terugval kan worden voorkomen.
Ook heeft hij de effectiviteit van cognitieve gedragstherapie voor dit syndroom via internet onderzocht. Janse stelt dat de internetversie effectief is. Ongeveer 40 procent van de patiënten is niet langer ernstig, maar ‘gewoon’ moe na de internetbehandeling. Deze therapie kost de therapeuten minder tijd dan de gebruikelijke gesprekstherapie waardoor meer patiënten behandeld kunnen worden. Patiënten kunnen vanuit thuis de therapie in eigen tempo volgen en hoeven niet meer te reizen naar een behandelcentrum. Dit is in deze tijd met het coronavirus van groot belang.
Zonder behandeling is de prognose van het chronisch vermoeidheidssyndroom ongunstig, want slechts 5 procent herstelt zonder behandeling. Cognitieve gedragstherapie laat duurzame positieve effecten zien op klachten en het functioneren.

Vrijdag 15 mei

Promotie (UvA), 12.00 u
Guido Bakker: Rol darmflora bij overgewicht en type 2 diabetes

De darmflora is op verschillende manieren betrokken bij het ontstaan van overgewicht en type 2 diabetes. Dit stelt Bakker in zijn proefschrift over de rol van de darmflora bij het ontstaan van overgewicht en type 2 diabetes.
Bakker stelt dat zijn onderzoek een belangrijke stap vormt in het vergroten van de kennis over het darmmicrobioom bij de stofwisseling. Hiermee kunnen nieuwe strategieën voor het beperken van obesitas en diabetes worden bedacht.


Vrijdag 15 mei
Promotie (UvA), 14.00 u
Jetske Viveen: Informeer patiënt over risico’s plaatsen elleboogprothese

Het plaatsten van een elleboogprothese is een lastige en ingewikkelde ingreep met veel kans op complicaties. Met patiënten moet van te voren goed worden besproken wat de mogelijkheden en de mogelijke gevolgen zijn van het plaatsen van een dergelijke prothese.
Dit stelt Viveen over het plaatsen van een totale elleboogprothese. Vaak wordt er na een ongeluk waarbij de elleboog is beschadigd, een radiuskopprothese geplaatst. De radiuskop is het eind van het spaakbeen in de onderarm. Viveen bemerkt dat er steeds vaker een totale elleboogprothese wordt overwogen na een ongeluk. Ze stelt dat de uitkomsten na het plaatsten van elleboogprotheses over het algemeen goed zijn, maar dat er relatief veel lange-termijncomplicaties zijn en dat er vaak revisie nodig is.
De meest voorkomende redenen om protheses te reviseren, zijn loslating, infectie en aanhoudende pijn. De uitkomsten na het herstel van een elleboogprothese zijn bevredigend, echter de kans op een complicatie blijft hoog. Daarom is het belangrijk om met de patiënt de voor- en nadelen van de ingreep te bespreken.
Viveen zegt dat orthopedische chirurgen voor het plaatsen van de prothese een juiste indicatie moeten stellen. Indien het plaatsen voorkomen kan worden, dan moet de behandelaar dit in alle gevallen proberen. De prothese kan dan altijd nog achter de hand worden gehouden.