Overzicht van de promoties en oraties van Amsterdam UMC. Vanwege de situatie rondom het coronavirus verdedigen promovendi hun onderzoek nu digitaal.

Maandag 7 september
Promotie (VU), 11.45 u, Aula

Wilhelmus Looijaard Gepersonaliseerde voeding op de intensive care
Een intensive care opname is een ingrijpende gebeurtenis. Patiënten zijn vaak langdurig opgenomen in het ziekenhuis en verliezen dan veel spiermassa. Spieren bevatten de grootste hoeveelheid eiwitten in het lichaam. Tijdens ziekte breekt het lichaam spieren gedeeltelijk af om bouwstenen vrij te maken voor de aanmaak van ontstekingscellen en genezing. Door medische en technologische vooruitgang dalen sterftecijfers, en worden meer patiënten geconfronteerd met een moeilijk revalidatietraject na een intensive care opname.
Mogelijk kan eiwitrijke voeding de afbraak van spiereiwitten remmen en de aanmaak van nieuwe spiereiwitten stimuleren. Promovendus Looijaard legt in zijn proefschrift het grondwerk voor verdere studies om deze hypothese te testen. Hij onderzocht verschillende manieren om spiermassa te meten bij intensive care patiënten en naar de relatie tussen lage spiermassa en lage spierkwaliteit en het risico op overlijden. Vervolgens onderzocht hij de relatie tussen eiwitrijke voeding en het risico op overlijden.
Patiënten met een lage spiermassa en -kwaliteit hebben een hoger risico op overlijden dan patiënten met een normale spiermassa en -kwaliteit. Daarnaast was er specifiek bij deze patiënten een relatie tussen het toedienen van meer eiwit en tegelijkertijd het beperken van de totale calorie-inname en een lager risico op overlijden.
Hiermee zet Looijaard de eerste stappen op de weg naar gepersonaliseerde voeding op de intensive care, al is verder onderzoek nodig om de hypothese definitief te bevestigen.
Link naar proefschrift

Maandag 7 september
Promotie (VU), 13.45 u, Aula
Mariska Vlot: Het meten van botmarkers

Het actuele botmetabolisme -de aanmaak en afbraak van botten in het lichaam- valt af te lezen aan zogeheten botmarkers. Botmarkers zijn stoffen die vrijkomen bij botaanmaak en -afbraak en zijn meetbaar in bloed en urine. Promovendus Vlot bestudeerde het belang van het meten van botmarkers.
Allereerst onderzocht ze de potentiële valkuilen bij een dergelijke meting. Haar belangrijkste advies is om een botmarker ‘s ochtends na een nacht vasten te meten, zodat de invloed van het dag-nacht-ritme en voedselinname op de botmarkerconcentratie minimaal is. Verder gaat Vlots proefschrift over een aantal klinische studies, waaronder het meten van botmarkers als onderdeel van patiëntenzorg bij transgender personen (adolescenten en volwassenen), mannelijke patiënten met hiv, MS of prostaatkanker.
Er zijn verschillende botmarkers. Zo hebben bepaalde botmarkers (P1NP en CTX) een meerwaarde bij het stellen van de diagnose van botziekten. Het gaat dan om tumor geïnduceerde osteomalacie, de ziekte van Van Buchem en de ziekte van Paget. Verder zijn bepaalde botmarkers te gebruiken om het ziekteverloop bij chronische nierziekte te monitoren. Sommige botmarkers zijn geschikt om het behandeleffect van botontkalking te evalueren.
Vooralsnog zijn de botmarkers niet geschikt om het risico op botbreuken bij de individuele patiënt te schatten. Het proefschrift van Vlot biedt inzicht in welke botmarker, onder welke omstandigheid en bij welke patiënten een meerwaarde heeft voor de behandeling, met inachtneming van enkele valkuilen.

Woensdag 9 september 2020
Promotie (VU), Aula, 11.45 u
Ellen Dicks: Hersennetwerken kunnen weefselverlies voorspellen

Hersennetwerken kunnen achteruitgang in het denkvermogen -van cognitief normaal tot dementie- voorspellen en monitoren. Bovendien kunnen ze ook weefselverlies voorspellen in de vroegste fase van dementie. Dit onderzoek van Dicks kan helpen bij het vinden van therapieën voor de ziekte van Alzheimer.
De ziekte van Alzheimer is de meest voorkomende vorm van dementie. De ziekte wordt gekenmerkt door een progressieve achteruitgang in het denkvermogen en stoornissen in het dagelijks leven.
Er zijn nog geen therapieën om de ziekte te stoppen. Behandeling is het meest effectief in de vroegste fase van de ziekte. Deze mensen hebben subtiele veranderingen in de hersenen, maar nog geen onomkeerbaar weefselverlies.
Voor het denkvermogen is de samenwerking tussen hersenregio’s belangrijk. Dicks onderzocht of hersenennetwerken het denkvermogen kunnen meten. Een hersenennetwerk beschrijft de connecties tussen verschillende hersenregio’s en wordt met een hersenenscan berekend. Nu blijkt dat hersennetwerken weefselverlies in de vroegste fase van de ziekte kunnen voorspellen. Deze hersennetwerken meten dus ziekteprogressie voordat er sprake is van onomkeerbaar weefselverlies. Onderzoek van Dicks kan helpen bij het zoeken naar therapieën om de ziekte van Alzheimer te stoppen.
Link naar proefschrift

Woensdag 9 september
Promotie (UvA), 15.00 u, Agnietenkapel
Charlotte Jansen: Klinische uitdagingen bij laaggelegen placenta
De placenta (moederkoek) ligt meestal in het bovenste deel van de baarmoeder, maar groeit soms onderin de baarmoeder. Vrouwen met een laaggelegen placenta hebben een verhoogd risico op een vroeggeboorte. Dit geldt voor elke zwangerschapsduur. Tot deze conclusie komt Jansen in haar proefschrift over de begeleiding van zwangere vrouwen met een laaggelegen placenta. 
Een laaggelegen placenta kan een probleem vormen in de zwangerschap. Dit verhoogt het risico op complicaties, met name als gevolg van overmatig bloedverlies. Op voorhand is niet te voorspellen welke vrouwen een laaggelegen placenta hebben in de zwangerschap. Er is geen behandeling voor een laaggelegen placenta, aangezien deze niet kan worden weggehaald of verplaatst naar een hoger deel van de baarmoeder. Daarom is onderzoek naar de optimale begeleiding van vrouwen met een laaggelegen placenta noodzakelijk.
Jansen gaat in haar proefschrift in op de follow-up van vrouwen met een laaggelegen placenta, tijdens de zwangerschap, het inschatten van risico's op vroeggeboorte en de behandelingsmogelijkheden in termen van vaginale bevalling.
Door de conclusies uit het proefschrift is de Nederlandse richtlijn gewijzigd over het structureel echografisch onderzoek, in het onderdeel van de placenta lokalisatie.
Link naar proefschrift

Donderdag 10 september
Promotie (UvA), 10.00 u, Agnietenkapel
Bart Meijer: Delende darmcellen in evenwicht houden


De binnenbekleding van de darm vernieuwt zich elke vijf dagen. Stamcellen spelen daarbij een belangrijke rol, deze delende cellen zijn noodzakelijk om de vernieuwing te faciliteren. Stamcellen die actiever zijn dan normaal, kunnen darmkanker veroorzaken. Meijer onderzocht het effect van een mechanisme, genaamd ER-stress, op het lot van een stamcel in darmkanker.
Door ER-stress differentieert een stamcel en neemt daarna niet meer deel aan de celdeling. De promovendus zocht uit of het beïnvloeden van dit mechanisme in een kankercel kan leiden tot minder kankergroei. En zo ja, welke eiwitten hierbij betrokken zijn.
Uit de studies bleek dat ER-stress leidt tot minder eiwitten in een cel. In de darm leidt ER-stress tot een kleiner aantal poliepen, een voorstadium van darmkanker. Echter, teveel ER-stress veroorzaakt beschadigingen in gezond darmepitheel (bekleding van de darmwand). In zijn proefschrift beschrijft Meijer enkele eiwitten die een rol spelen in het ER-mechanisme, die mogelijk geschikt zijn als aangrijpingspunt voor kankerbehandeling zonder de normale weefselvernieuwing te verstoren.
Meijer maakt voor zijn studies gebruik van gekweekte mini-orgaantjes in een laboratorium, zogenaamde organoïden ontstaan vanuit een stamcel.
Link naar proefschrift

Donderdag 10 september
Promotie (UvA), Agnietenkapel, 13.00u
Michiel Hulleman: Hartstilstand buiten het ziekenhuis
Patiënten worden tegenwoordig vaker thuis gereanimeerd, ze zijn ouder en zieker. Medicatie heeft geen invloed op het eerste hartritme en veroorzaakt geen snellere overgang naar niet-schokbare hartritmes. Dit schrijft Hulleman in zijn proefschrift over de oorzaken van afname van ventrikelfibrilleren, een hartritme waarbij een schok gegeven kan worden bij reanimaties buiten het ziekenhuis.
Er vinden in Nederland ongeveer 10 duizend reanimaties per jaar plaatst. Patiënten met een schokbaar hartritme hebben een overlevingskans van meer dan 50 procent, tegen minder dan 5 procent voor patiënten met een niet-schokbaar hartritme. Doordat steeds minder patiënten een schokbaar ritme kregen, is de overall overleving afgevlakt. Het is essentieel om de oorzaken te begrijpen achter de daling in schokbare hartritmes om eventuele behandelbare oorzaken te achterhalen.
Deze studie komt voor uit het ARREST-onderzoek, een langlopende registratiestudie van alle reanimatie buiten het ziekenhuis in Noord-Holland. Uniek aan deze studie is dat alle ECG’s worden verzameld van alle reanimaties.
Link naar proefschrift

Vrijdag 11 september
Promotie (VU), Aula, 09.45 u
Arjan Malekzadeh: Progressie van MS volgen met biomarkers in het bloed


De klachten van mensen met MS veranderen in de tijd en nemen toe als de ziekte vordert. Malekzadeh heeft in zijn promotieonderzoek biomarkers onderzocht die de voortgang van MS-symptomen, waaronder vermoeidheid, kunnen volgen in het bloed. Hij vond dat er geen betrouwbare biomarker is om vermoeidheid bij MS te volgen. Wel vond hij biomarkers die de klinische achteruitgang van de ziekte laten zien. 
Er waren al een aantal veelbelovende biomarkers voor vermoeidheid. Malekzadeh heeft deze biomarkers getest in een grote klinische studie. In deze studie kregen 270 mensen met MS voor hun vermoeidheid een behandeling met conditietraining, energiemanagement of cognitieve gedragstherapie. Helaas was geen enkele biomarker betrouwbaar in het weergeven van de afname van vermoeidheid. 
In het tweede deel van zijn onderzoek heeft Malekzadeh 1130 verschillenden biomarkers onderzocht op hun relatie met MS-symptomen. Hij vond een aantal biomarkers die een relatie hebben met de resultaten op MRI-scans, zoals het aantal ontstekingsplekken. Daarnaast vond hij biomarkers die de fysieke achteruitgang, de progressie van MS, kunnen laten zien. Vervolgonderzoek richt zich op deze veelbelovende biomarkers voor hun toepasbaarheid in de kliniek om de progressie bij individuele patiënten te volgen.

Vrijdag 11 september

Promotie (UvA), 14.00 u, Aula

Alma Moekotte: Kanker bij de papil van Vater

Een ampulair adenocarcinoom is een zeldzame tumor die ontstaat uit de papil van Vater, de samenvloeiing van de galbuis en de alvleesklierbuis. Deze vorm van kanker presenteert zich in diverse vormen en kent een breed scala aan overlevingskansen. De enige mogelijke behandeling is chirurgie (pancreatoduodenectomie), waarbij de arts het aangedane deel bij de alvleesklier weghaalt. Deze procedure heeft een hoge sterfte en ziektelast.
De rol van aanvullende (adjuvante) chemotherapie bij deze vorm van kanker is onduidelijk. Gezien de zeldzaamheid ervan heeft geen enkele gerandomiseerde klinische studie in adjuvante behandeling zich specifiek hierop gericht.
In dit proefschrift is de chirurgie onderzocht met de bedoeling de behandeling te verbeteren, door middel van minimaal invasieve alvleesklierchirurgie, met de nadruk op implementatie en veiligheid. Een andere pijler van dit proefschrift is het verbeteren van de overlevingsvoorspelling na het wegsnijden van het tumor. Moekotte heeft voorspellers voor overleving en terugkeer van de kanker gedefinieerd en een voorspellingsmodel ontwikkeld dat anticipeert op de drie- en vijfjarige overleving van individuele patiënten.
Ook heeft ze de rol van adjuvante chemotherapie bij ampulaire adenocarcinoom onderzocht. Daaruit blijkt dat patiënten met het alvleesklier of gemengde sybtype van deze vorm van kanker, een verhoogde kans op overleven hebben. Voor patiënten met het darm-subtype blijft het onduidelijk of zij baat hebben bij deze behandeling.
Link naar proefschrift

Vrijdag 11 september
Promotie (UvA), 16.00 u, Agnietenkapel
Tara Mackaij: Uniforme behandeling alvleesklierkankerpatiënten
Niet alle artsen behandelen patiënten met alvleesklierkanker op dezelfde wijze. Dit komt deels doordat artsen ontrouw zijn aan de landelijke richtlijnen en praktijkvariatie. Ook de ondersteuning van de patiënten varieerde nogal. Om de resultaten van de behandeling van deze patiëntengroep te verbeteren, is in 2013 het Dutch Pancreatic Cancer Project (PACAP), het leven is geroepen. Mackaij beschrijft dit project in haar proefschrift.
PACAP was een initiatief van de nationale multidisciplinaire Dutch Pancreatic Cancer Group. PACAP omvat verschillende registers: het Nederlands Kankerregister (NCR), Patient Reported Outcome Measures (PROM's), de chirurgische Dutch Pancreatic Cancer Audit (DPCA), de Dutch Pancreas Biobank, en een online expertpanel.
Mackaij beschrijft projecten die gericht zijn op het verbeteren van de uitkomsten voor alle patiënten met alvleesklierkanker in Nederland door het identificeren van verschillen in uitkomsten en verbeterpunten in de zorg. Allereerst heeft ze onderzocht of de landelijke naleving van de Nederlandse alvleesklierkankerrichtlijn is veranderd in de zes jaar sinds de introductie. Hieruit kwam de landelijke richtlijnontrouw en praktijkvariatie naar voren. Het gevolg daarvan is dat er verschillen in de uitkomsten voor de patiënt zijn, zoals procedurecomplicaties, overleving en kwaliteit van leven. Hieruit is vervolgens een landelijke 'best-practices' implementatiestudie ontwikkeld en uitgevoerd. In het laatste deel van haar proefschrift geeft Mackaij de details weer van de landelijke verbetering die dit tot gevolg heeft gehad.
Link naar proefschrift