Overzicht van de promoties, oraties, symposia en bijeenkomsten van het Amsterdam UMC, locatie AMC

01/02
Promotie
Veel meer trombose bij kinderen met kanker
Irene Klaassen: ‘Venous thromboembolic disease in pediatric malignancies; epidemiology and prevention’.
Het aantal gevallen van trombose bij kinderen die worden behandeld voor kanker, is de afgelopen 25 jaar vertwaalfvoudigd. Kinderen met acute lymfatische leukemie en lymfomen lopen het meeste risico hierop. Van hen krijgt ongeveer één op de dertien kinderen trombose. Daarnaast krijg je makkelijker trombose als je ouder wordt. Dit zijn de belangrijkste conclusies van het proefschrift van Klaassen over trombose bij kinderen met kanker.
Bijna de helft van de kinderen met leukemie die trombose krijgen, heeft een trombose in het hoofd. Eenderde houdt daaraan blijvend klachten over. Zowel preventie als behandeling met antistolling (laag-moleculair-gewicht-heparine) is bewezen veilig en effectief. Maar er is behoefte aan goede richtlijnen om trombose te voorkomen.
Een bloedprop in een ader (veneuze trombose) is een belangrijke complicatie bij de behandeling van kanker bij kinderen. Dat is onwenselijk, want trombose kan zowel op korte als op lange termijn problemen geven. Klaassen heeft onderzocht hoe vaak trombose voorkomt bij kinderen die zijn behandeld voor kanker. Daarnaast heeft ze gekeken welke factoren ertoe bijdragen dat er makkelijker trombose ontstaat. Tot slot heeft ze onderzocht hoe trombose het beste kan worden behandeld en of dit veilig is. En nog veel belangrijker: hoe kan worden voorkomen dat kinderen na hun behandeling tegen kanker trombose krijgen?
Volgens Klaassen is het duidelijk dat trombose geen zeldzame complicatie is in deze groep, wat gevolgen heeft voor de gezondheid van de kinderen. Het is belangrijk om kinderen die risico lopen, te beschermen met medicatie, die al voorhanden is. Klaassen pleit ervoor om in een vervolgstudie te kijken of alle kinderen medicatie nodig hebben, of dat het volstaat om alleen de kinderen met een hoog risico op trombose medicijnen te geven.
Promotores: prof. dr. S. Middeldorp en prof. dr. C.J. Fijnvandraat
Co-promotores: dr. C.H. van Ommen en dr. M.D. van de Wetering
Plaats en tijd: Agnietenkapel, 10.00 uur

01/02
Promotie
Kijkoperatie bij alvleesklierkanker niet altijd beter
Jony van Hilst: ‘Minimally invasive pancreatic surgery: introduction, development and outcome assessment’.
Een chirurg kan de staart van de alvleesklier beter verwijderen door middel van een kijkoperatie dan tijdens een open operatie. De patiënten herstellen dan sneller. Bij een kijkoperatie aan de kop van de alvleesklier ligt dat echter anders, ondanks een succesvol trainingsprogramma met goede uitkomsten. Het landelijke onderzoek hiernaar is vroegtijdig gestopt in verband met een hogere sterfte in de kijkoperatie-groep.
Operaties aan de staart of kop van de alvleesklier zijn nodig bij de behandeling van alvleesklierkanker. Dat kan op de klassieke manier, waarbij de buik wordt opengemaakt, of via een kijkoperatie, waarbij de instrumenten en een camera via kleine sneetjes in de buik worden ingebracht. Hilst deed onderzoek naar de introductie van kijkoperaties aan de alvleesklier (laparoscopie en robot-geassisteerd) in Nederland door middel van een trainingsprogramma. Na succesvolle introductie van deze techniek werden de uitkomsten van kijkoperaties en traditionele open alvleesklieroperaties met elkaar vergeleken in twee landelijke, gerandomiseerde trials. Daarnaast heeft Van Hilst de Europese resultaten van deze twee behandelingen naast elkaar gelegd.
Voor meer informatie over dit onderzoek zie https://www.amc.nl/web/nieuws-en-verhalen/actueel/actueel/-minimaal-invasieve-operaties-niet-altijd-beter-bij-tumoren-in-de-alvleesklier.htm
Promotores: prof. dr. O.R.C. Busch en prof. dr. M.G.H. Besselink
Co-promotores: dr. S. Festen en prof. dr. M. Abu Hilal
Plaats en tijd: Agnietenkapel, 12.00 uur

01/02
Promotie
Vaccin tegen dengue
Joris Sprokholt: ‘Dengue virus infection of dendritic cells sensing viral replication during inflammation and immunity’.
Tijdens een besmetting met het denguevirus (knokkelkoorts), word je niet ziek van het virus, maar van de manier waarop je afweer op de ziekteverwekker reageert. Dat verloopt te heftig met veel ontstekingsstoffen. Sprokholt heeft onderzocht waarom het afweersysteem zo heftig reageert.
Daarnaast wilde hij weten hoe het lichaam antistoffen maakt die beschermen tegen toekomstige infecties met dengue. Antistoffen zijn belangrijk voor een goed werkend vaccin.
Het denguevirus wordt overgebracht door muggen. Sprokholt bracht in de huid in kaart welke cellen van het afweersysteem reageren op de ziekteverwekker. Het blijkt dat deze cellen reageren door ontstekingsstoffen uit te scheiden die kunnen leiden tot ziekte. Maar ze kunnen ook signalen afgeven die het virus onderdrukken en die beschermend zijn. Eén van de meest interessante bevindingen is dat de signalen die het virus onderdrukken, andere cellen van het afweersysteem aansporen om goede antistoffen tegen dengue te maken. Dat is relevant voor de ontwikkeling van een vaccin.
Tijdens deze studie heeft een farmaceut gevraagd een mogelijk medicijn te onderzoeken. Dit zou in potentie het ontstaan van ontstekingsstoffen tijdens een besmetting met denguevirus verminderen. Er loopt een studie om te kijken of dat zo is. Daarnaast heeft het onderzoek interessante bevindingen opgeleverd voor het ontwikkelen van een vaccin tegen dengue. In het lab kunnen goede antistoffen worden gekregen door het denguevirus zelf te gebruiken, maar ook door een synthetisch molecuul te gebruiken dat op het virus lijkt. Dit synthetisch molecuul kan gebruikt worden in een vaccin.
Promotor: prof. dr. T.B.H. Geijtenbeek
Co-promotor: dr. S.I. Gringhuis
Plaats en tijd: Agnietenkapel, 14.00 uur

05/02
Promotie
Databank met gegevens behandeling alvleesklierkanker
Bengt van Rijssen: ‘The Dutch Pancreatic Cancer Project’.
Deze promotie behandelt het Dutch Pancreatic Cancer Project (PACAP) dat voorziet in landelijke gegevens over de behandeling van alvleesklierkanker. Het omvat klinische gegevens, biomaterialen en door de patiënt gerapporteerde uitkomsten van de behandeling.
Volgens van Rijssen creëert PACAP de structuur om deze gegevens te bespreken, onderzoek in gang te zetten, verbeterpunten te suggereren en verbeteringen te testen in onderzoek. Dit wordt gerealiseerd in een slimme, patiëntvriendelijke, landelijke, multidisciplinaire en effectieve benadering. De structuur die PACAP biedt, maakt het mogelijk om nieuwe behandelingen en resultaten daarvan te evalueren door middel van innovatieve studieontwerpen.
PACAP voorziet in de behoefte aan landelijke gegevens over patiënten met operabele- en met niet-operabele, uitgezaaide alvleesklierkanker. Door de combinatie van gegevens over behandeling, kwaliteit van leven en tumormateriaal op landelijk niveau is een unieke databank ontstaan waarvan veel onderzoeken, patiënten en instanties profiteren.
Promotores: prof. dr. O.R.C. Busch en prof. dr. H.W.M. van Laarhoven
Co-promotores: prof. dr. C.H.J. van Eijck en prof. dr. M.G.H. Besselink
Plaats en tijd: Agnietenkapel, 10.00 uur

05/02
Promotie
Sensoren bij ouderen na ziekenhuisopname en revalidatie voor beter herstel
Margriet Pol: ‘Sensor monitoring to measure and support activities of daily living for independently living older persons’.
Als ouderen hun revalidatie in het verpleeghuis afronden en naar huis gaan, moet er meer aandacht zijn voor vervolginterventies thuis. Dat is nodig om hen te ondersteunen bij het hervinden van belangrijke routines in hun dagelijkse activiteiten, stelt Pol in haar proefschrift.
Bij de revalidatie van ouderen na een heupfractuur is een revalidatieprogramma bestaande uit coaching en sensor-monitoring meer effectief om het dagelijks functioneren te verbeteren dan de gebruikelijke revalidatiezorg. De nieuwe aanpak houdt in dat er via een draagbare sensor en sensoren in de woning 24 uur per dag informatie wordt verzameld over het dagelijks functioneren. Deze informatie kunnen zorgprofessionals gebruiken bij het ondersteunen van hun cliënt. Dat wordt echter nog maar sporadisch gedaan. Pol heeft de toepasbaarheid en de effectiviteit onderzocht van sensor-monitoring bij het ondersteunen van het dagelijks functioneren van zelfstandig wonende alleenstaande ouderen van 75 jaar en ouder.
In Nederland breken jaarlijks vijftienduizend ouderen hun heup, meestal door een val in en om het huis. Na operatie in het ziekenhuis gaat een deel voor kortdurende revalidatie naar een verpleeghuis. Revalidatie en herstel verlopen veelal moeizaam. Een kwart van deze ouderen overlijdt binnen een jaar. Eenmaal thuis weerhoudt valangst ouderen ervan de dagelijkse activiteiten op te pakken, terwijl dat belangrijk is voor hun herstel. De inzet van sensoren en coaching thuis ondersteunt ouderen bij hun herstel:  ze krijgen meer zelfvertrouwen, bewegen meer, doen hun dagelijkse activiteiten en kunnen zo zelfstandig thuis blijven wonen. Dat is belangrijk, want steeds meer ouderen blijven tot op hoge leeftijd thuis wonen.
Promotores: prof. dr. B.M. Buurman-van Es en prof. dr. ir. B.J.A. Kröse
Co-promotor: dr. M.J. van Hartingsveldt
Plaats en tijd: Agnietenkapel, 12.00 uur

05/02
Promotie
Botuline voor ernstige pijn in de nek
Bas Nijmeijer: ‘Cervical dystonia. Muscle selection for botulinum toxin treatment’.
Cervicale dystonie (CD) is een bewegingsstoornis waarbij patiënten last hebben van pijn door abnormale houdingen en schuddende of wringende bewegingen van de nek. De voorkeursbehandeling bestaat uit injecties met botuline-toxine (BoNT) in de aangedane spieren. Dit ontspant de spieren en vermindert de klachten bij de meeste patiënten. Voor een effectieve behandeling is een goede selectie van de aangedane (dystone) spieren essentieel.
Nijmeijer heeft onderzocht wat de beste aanpak is om de dystone spieren te selecteren voor de BoNT-behandeling. Daarnaast heeft hij methodes ontwikkeld die de identificatie van de dystone spieren bij patiënten verbeteren. Uit de resultaten blijkt dat evaluatie gecombineerd met het meten van de (elektrische) spieractiviteit (EMG) van verschillende nekspieren, op dit moment de meest effectieve methode lijkt om de dystone spieren te selecteren. De onderzochte methodes lieten verschillen zien tussen aangedane en niet-aangedane spieren. Er zijn vervolgstudies nodig om te onderzoeken of (een combinatie van) deze methodes de uitkomst van de BoNT-behandeling verbeteren.
Promotores: prof. dr. M.A.J. de Koning-Tijssen (RU Groningen) en prof. dr. I.N. van Schaik
Co-promotores: dr. J.H.T.M. Koelman en dr. ir. R. Happee (TU Delft)
Plaats en tijd: Agnietenkapel, 14.00 uur

06/02
Promotie
Behandeling van ernstig enkelletsel
Bas Lubberts: ‘Insights into isolated syndesmotic injuries. Arthroscopic assessment and treatment outcomes’.
Steeds vaker kampen topvoetballers met blessures als gevolg van tackles, constateert Lubberts in zijn proefschrift. De orthopeed onderzocht het gewricht tussen het scheenbeen en het kuitbeen (syndesmose), dat zich bij de enkel bevindt.
Verkeerd gediagnosticeerde onstabiele blessures kunnen leiden tot onvoldoende conservatieve behandeling, met als gevolg een langere blessureperiode en slijtage van het enkelgewricht in de loop van de tijd. Enkelarthroscopie is het meest betrouwbare instrument om de mate van stabiliteit van de syndesmose te beoordelen.
Gebaseerd op arthroscopisch gemeten multiplanaire fibulaire beweging, is de recent ontwikkelde ASA tool - beschreven in het proefschrift - een eerste stap om stabiele en onstabiele letsels te kwantificeren. Het nut op lange termijn van het ASA-instrument hangt echter af van de vraag of een onstabiele syndesmose correleert met klinische symptomen. Dit is onderwerp van toekomstig onderzoek.
Lubberts stelt dat noch schroef- noch hechtdraadknopfixaties de syndesmose optimaal stabiliseren. Toekomstig onderzoek moet ook de natuurlijke geschiedenis van stabiele en onstabiele letsels onderzoeken. Deze onderzoeken moeten rekening houden met de heterogeniteit onder patiënten (jongere vs. oudere patiënten, atleten vs. niet-atleten, zwaarlijvige vs. niet-obese patiënten). Alleen als deze problemen eerst worden aangepakt, zullen clinici en onderzoekers in staat zijn om nieuwe behandelingsstrategieën en de resultaten daarvan adequaat te beoordelen.
Promotor: prof. dr. C.N. van Dijk
Co-promotor: prof. dr. J.D.F. Calder
Plaats en tijd:
Agnietenkapel, 10.00 uur

07/02
Promotie
Herstel na depressie
Caroline Figueroa: ‘Views on vulnerability. Cognitive and neurobiological vulnerability during remission of major depressive disorder’.
Cognitieve reactiviteit is vanuit psychologisch oogpunt een risicofactor voor terugval. Cognitieve reactiviteit is de mate waarin depressieve gedachtes opnieuw opkomen als mensen gestrest of verdrietig zijn. Dat blijkt uit het onderzoek van Figueroa. Ze wilde weten of patiënten die hersteld zijn van een depressie, veranderingen in gedachtenprocessen en activiteit van de hersenen vertonen. De vraag is of dit hun risico om opnieuw depressief te worden, kan vergroten.
Depressie is een ernstige psychiatrische ziekte met een hoge kans op terugval (dit kan oplopen tot 90 procent) na herstel. Wat het hoge terugvalrisico veroorzaakt, is niet duidelijk. Daarom heeft Figueroa factoren onderzocht die patiënten kwetsbaar maken hiervoor. Haar onderzoek kan uiteindelijk bijdragen aan het verbeteren of ontwikkelen van een behandeling om terugkeer van een depressie te voorkomen.
Figueroa heeft afwijkingen gevonden in ‘neurale netwerken’, gebieden in het brein die informatie uitwisselen. Deze netwerken zijn betrokken bij het verwerken van emotie, aandacht en herinneringen. Afwijkingen in de informatie-uitwisseling tussen deze netwerken kunnen kwetsbaarheid voor terugval vergroten.
Depressie is een van de grootste maatschappelijk problemen van deze tijd. De meerderheid van de mensen die een depressie doormaakt, wordt opnieuw depressief. Het is niet duidelijk waarom dat risico zo hoog is. Figueroa’s onderzoek vergroot de kennis over de onderliggende neurobiologie en psychologie van depressie. Dat kan bijdragen aan het verbeteren van de behandeling.
Promotor: prof. dr. A.H. Schene
Co-promotor: dr. H.G. Ruhé
Plaats en tijd: Agnietenkapel, 14.00 uur

08/02
Promotie
Zeldzame vorm van kwaadaardige kanker bij beenmerg
Josephine Vos: ‘On Waldenström's Macroglobulinemia and IgM related disorders’.
Dit proefschrift beschrijft de ziekte van Waldenström, ook wel macroglobulinemie genoemd (WM). Het is een zeldzame, kwaadaardige beenmergziekte, een vorm van kanker die lijkt op de ziekte van Kahler (multipel myeloom). Er is sprake van een ongecontroleerde groei van witte bloedcellen, die verwant zijn aan plasmacellen. De ziekte heeft unieke kenmerken en reacties op therapeutische middelen. Vos heeft onderzoek gedaan om inzicht te krijgen in verschillende ziektemanifestaties van WM om diagnose, therapie en patiëntuitkomsten te verbeteren.
Ze concludeert dat het medicijn rituximab-fludarabine effectief blijkt bij de behandeling van WM in het centraal zenuwstelsel. Ook keek ze naar WM-patiënten met nierproblemen, waarover nog weinig bekend is.
Promotores: prof. dr. M.J. Kersten en prof. dr. S.T. Pals
Co-promotores: dr. M.C. Minnema (Universiteit Utrecht) en prof. dr. S.P. Treon (Harvard University)
Plaats en tijd: Agnietenkapel, 10.00 uur

08/02
Promotie
Beter onderzoek mogelijk bij ontstekingsreuma
Melissa van Tok: ‘Preclinical studies of spondyloarthritis: development of two novel disease models and pharmacologic targeting of the IL-17 pathway’.
Van Tok heeft twee nieuwe en relevante onderzoeksmethoden ontwikkeld met proefdieren om processen als ontsteking en botvorming in spondyloartritis te onderzoeken. Spondyloartritis is een vorm van ontstekingsreuma waarbij naast ontsteking, ook vorming van nieuw bot plaatsvindt in de gewrichten. Onder de gewrichten die aangetast kunnen zijn, vallen de enkels en knieën, maar ook de ruggenwervel. Behandeling voor spondyloartritis kan in veel patiënten ontsteking onderdrukken, maar er is geen duidelijk bewijs dat nieuwe botvormig kan worden geremd.
De belangrijkste doelen in dit proefschrift zijn het ontwikkelen van nieuwe experimentele modellen voor spondyloartritis en het bestuderen van de rol van ontstekingsmediatoren in spondyloartritis in het algemeen, en in relatie tot de vorming van nieuw bot.
Van Tok heeft onder meer aangetoond dat proefdieren geschikt zijn om medicijnen voor deze ziekte te testen. Het voordeel hiervan is dat op weefselniveau kan worden gekeken wat het effect is van een medicijn op een specifiek proces (zoals ontsteking en botvorming). Met behulp van preklinisch onderzoek heeft ze aangetoond dat er twee
ontstekingsmediatoren zijn die een belangrijke rol spelen bij ontsteking en botvorming. Aanvullend onderzoek in het laboratorium heeft deze bevindingen bevestigd: beide ontstekingsmediatoren kunnen direct bijdragen aan het proces van nieuwe botvorming.
Promotor: prof. dr. D.L.P. Baeten
Co-promotor: dr. L.M. van Duivenvoorde
Plaats en tijd: Agnietenkapel, 12.00 uur

08/02
Promotie
Meer kennis over erfelijke ziekten aan de hartspier
Alexa Vermeer: ‘Inherited cardiomyopathies and phenocopies’.
In de afgelopen decennia zijn we veel meer te weten gekomen over genetische factoren die betrokken zijn bij het ontstaan van erfelijke cardiomyopathieën, een verzamelnaam voor veel voorkomende ziekten aan de hartspier. Het vinden van een mutatie bij een patiënt maakt voorspellende DNA-diagnostiek bij familieleden mogelijk.
Op die manier kunnen familieleden die geen of juist wel risico lopen op een
cardiomyopathie worden geïdentificeerd. De grote variabiliteit in ziektepenetrantie, symptomen, prognose en in sommige families zelfs in het cardiomyopathie subtype, maakt genetische counseling en aanpassing van de klinische zorg van groot belang. Het doel van dit proefschrift was om meer kennis op te doen over genotype-fenotype relaties binnen cardiomyopathieën.
Promotores: prof. dr. A.A.M. Wilde en prof. dr. C.R. Bezzina
Co-promotor: dr. I. Christiaans
Plaats en tijd: Aula, 13.00 uur

08/02
Promotie
eNose ruikt ziekte in ontlasting bij veel te vroeg geboren kinderen
Daan Berkhout: ‘Fecal volatile organic compound analysis and intestinal microbiota profiling in healthy and diseased infants’.
Door aan de ontlasting van veel te vroeg geboren kinderen (neonaten) te ‘ruiken’ kan een elektronische neus bepaalde ziektebeelden op tijd signaleren bij arts en verpleging. Aandoeningen die de eNose bij neonaten kan opsporen zijn bijvoorbeeld sepsis (bloedinfectie), de ernstige darmziekte NEC en bronchopulmonaire dysplasie (een ernstige longziekte).
Dat stelt Berkhout in zijn proefschrift over de ontwikkeling van de darmflora in neonaten geboren via keizersnede. Hij heeft gekeken naar de rol van de darmflora bij het ontstaan van de ernstige darmziekte necrotiserende enterocolitis (NEC). Het blijkt dat kinderen met de meest ernstige vorm van NEC een andere darmflora hebben in de dagen voordat ze ziek worden dan neonaten die geen NEC ontwikkelen. Aangezien de darmflora de grootste producent zijn van geurmoleculen uit de ontlasting, lijken darmbacteriën een belangrijke rol te spelen in het opsporen van bepaalde ziektebeelden.
Berkhout heeft gekeken of een elektronische neus (eNose) geurmoleculen kan ruiken zodat bepaalde neonatale ziektebeelden tijdig gedetecteerd kunnen worden. Dat blijkt dus mogelijk.
Op dit moment wordt het gebruik van geurmoleculen nog niet in de klinische praktijk toegepast. De verkregen resultaten nodigen uit tot het doen van meer onderzoek. Berkhout verwacht dat geur in de toekomst een belangrijke plaats zal innemen in zowel huisartsenpraktijken als ziekenhuizen. Specifiek met betrekking tot dit onderzoek verwacht Berkhout dat er couveuses worden ontwikkeld die geursensoren bevatten. Deze sensoren slaan 'alarm' als er een geur in de ontlasting van de baby wordt geroken die wijst op een ziekte. Artsen en verpleegkundig personeel kunnen dan ingrijpen.
Promotor: prof. dr. M.A. Benninga
Co-promotores: dr. T.G.J. de Meij en dr. K.H.N. de Boer (beiden VUmc)
Plaats en tijd: Agnietenkapel, 14.00 uur

12/02
Promotie
Pleidooi voor grootschalig astma-onderzoek
Niloufar Farzan: ‘Precision medicine in childhood asthma. The role of genetic variations in treatment response’.
Studies waarin informatie over moleculaire, biologische, klinische en omgevingsfactoren wordt geïntegreerd, zijn nodig om de complexe aard van astma vast te leggen en de behandeling te verbeteren. Er zijn internationale samenwerkingsverbanden nodig om grootschalige studies uit te voeren met gestandaardiseerde methoden om biomarkers te identificeren die uiteindelijk kunnen helpen bij het voorspellen van behandelingsresultaten en het verbeteren van astma-management.
Dat schrijft Farzan in haar proefschrift over de zoektocht naar genetische factoren die verklaren waarom er zo’n grote variëteit is in reactie op astmamedicijnen. Onderzoek naar de invloed van de genen op de respons van de behandeling bij complexe ziekten moet verschuiven van kleinschalige studies naar grootschalige samenwerkingsverbanden waarin alle informatie over de patiënt wordt geïntegreerd.
Promotor: prof. dr. A.H. Maitland-van der Zee
Co-promotor: dr. S.J.H. Vijverberg
Plaats en tijd: Agnietenkapel, 10.00 uur

14/02
Promotie
Familiarize screening aorta aneurysma
Luc Cozijnsen: ‘Puzzling the ascending aortic aneurysm pieces. Towards a better outcome in patients with thoracic aortic diseases’.
Het opsporen van mogelijke patiënten met een verwijding van de aorta (aneurysma) kan beter door een goede registratie van patiënten die zijn geopereerd aan de aortaklep. Uit onderzoek van Cozijnsen blijkt dat in bijna eenderde van de gedetailleerde operatieverslagen informatie over de anatomie van de aortaklep ontbreekt. En juist die informatie is belangrijk om te voorspellen of iemand een aneurysma heeft met een grote kans op het scheuren van de aorta.
Een aorta-aneurysma kan veroorzaakt worden door een aangeboren tweeslippige (i.p.v. een normale drieslippige) aortaklep. De afwijking kan erfelijk zijn, zoals recent onderzoek aantoonde.
Een aorta-aneurysma veroorzaakt zelden lichamelijke klachten. De eerste klachten ontstaan vaak pas bij het scheuren van het bloedvat en dan is de kans op overleven niet groot, zelfs als er met spoed wordt geopereerd.
Cozijnsen zocht naar een methode om mensen met een tweeslippige aortaklep op te sporen. Hij bekeek de dossiers van 560 patiënten die waren geopereerd aan de aortaklep. Uit de operatieverslagen blijkt de informatie twee- of drieslippig niet altijd in het rapport te zijn vermeld. Van de personen bij wie dat wel in het dossier stond, had 31 procent een tweeslippige aortaklep. Vervolgens ging Cozijnsen kijken bij familieleden van de mensen met de risicovolle aortaklep. Op die manier kwam hij bijna twintig volwassenen op het spoor met dezelfde afwijking of een verwijding van de aorta. De onderzoeker stelt dat dit voldoende aanwijzing is om familieleden van patiënten met een aneurysma standaard te screenen, ook in algemene ziekenhuizen.
Promotor: prof. dr. B.J.M. Mulder
Co-promotores: dr. B.J. Bouma en dr. R.L. Braam
Plaats en tijd: Agnietenkapel, 12.00 uur

14/02
Promotie
Reparatie lekkende hartklep via de lies
Juliëtte Velu: ‘Percutaneous mitral valve repair’.
Patiënten met mitralisklepinsufficiëntie (een lekkende hartklep) die te zwak zijn voor een openhartoperatie kunnen worden behandeld met de MitraClip. Dat is een soort ‘nietje’ dat via een katheter in de lies op de mitralisklep gezet wordt om de lekkage te verhelpen. Deze hartklep zit tussen de linkerboezem en de linkerkamer van het hart en zorgt ervoor dat er geen bloed terugstroomt in de linkerboezem. De richtlijnen stellen dat patiënten een redelijke levensverwachting moeten hebben om in aanmerking te komen voor een MitraClip. Maar het schatten van de prognose na deze behandeling is complex, aldus Velu.
De overgrote meerderheid van de patiënten die de MitraClip krijgen, ervaart verbetering van de symptomen. Het is echter lastig om vóór de ingreep te bepalen welke patiënten dat zullen zijn. Het doel van Velu’s proefschrift is om te achterhalen hoe je patiënten kunt identificeren die mogelijk baat hebben bij de behandeling.
Ze constateert dat een bepaalde score die al in gebruik is, kan helpen de juiste patiënten voor de ingreep eruit te pikken. Ook is er een bloedtest die kan helpen. Verder blijkt dat patiënten met littekens op het hart, boezemfibrilleren en afname van lekkage tijdens inspanning (te zien op een stress-echo) vaker klachten houden na plaatsing van de MitraClip.
Promotor: prof. dr. J.J. Piek
Co-promotores: dr. J. Baan en dr. B.J. Bouma
Plaats en tijd: Agnietenkapel, 14.00 uur