Overzicht van de promoties, oraties, symposia en bijeenkomsten van het AMC in de tweede helft van november.

16/11
Promotie
Betere pacemakers
Tom Brouwer: ‘Subcutaneous Defibrillation’.
Met de Implanteerbare Cardioventer Defibrillator (ICD, een pacemaker) worden patiënten met grote kans op een acute hartstilstand behandeld. Maar nog steeds overlijden te veel mensen aan plotse hartdood. Er moet meer innovatie plaatsvinden om de omvang van dit probleem te reduceren. Volgens het promotieonderzoek van Brouwer zijn hierbij twee belangrijke aspecten van belang.
Allereerst is er een methode nodig om patiënten met een hoog risico op hartritmestoornissen beter te identificeren. Van belang is patiënten met het grootste voordeel van een ICD te selecteren voor behandeling. Vandaag de dag worden de meeste ICD's preventief geplaatst, slechts een kleine minderheid levert een levensreddende schok. Tevens worden alle patiënten blootgesteld aan het risico op complicaties van de therapie. Betere inschatting van het risico leidt tot een effectievere inzet van de beschikbare middelen en zou het netto effect dramatisch verbeteren.
De meeste mensen weten niet dat ze een verhoogd risico hebben op een plotse hartstilstand. De huidige risico inschatting is onvoldoende nauwkeurig en Brouwer bepleit complexere modellen waarin risicofactoren, zoals genetisch profiel, levensstijl, levensverwachting en voorgeschiedenis, worden meegenomen.
Het tweede aspect is het reduceren van de complicaties door behandeling met een ICD. Al sinds de introductie in 1980 zijn de apparaten kleiner en minder invasief gemaakt, zoals het aanbrengen van de draad van het apparaat door een bloedvat tot in het hart. Vooral dit laatste aspect is verantwoordelijk voor relatief veel complicaties. De onderhuidse ICD (subcutane ICD) is ontworpen om die problemen op te lossen, maar dat moet nog  verder worden onderzocht. Daarvoor is een onderzoek begonnen waarin dit type ICD direct wordt vergeleken met de ICD met een draad in het hart.
Promotor: prof. dr. A.A.M. Wilde
Co-promotor: dr. R.E. Knops
Plaats en tijd: Agnietenkapel, 12.00 uur

20/11
Promotie
Minder complicaties bij kijkoperatie van enkel
Peter de Leeuw: ‘Ankle Arthroscopy under the Scope’.
De focus van dit proefschrift is het leveren van chirurgische hulpmiddelen om de complicaties bij kijkoperaties bij de enkel te verminderen. De Leeuw heeft de enkelanatomie bestudeerd, voornamelijk door het uitvoeren van talrijke dissecties, waarmee hij de vaak ontbrekende chirurgische specifieke anatomische kennis heeft geoptimaliseerd. Het begrijpen van de anatomie is van het grootste belang om elke operatie veilig uit te voeren.
De Leeuw noemt als voorbeeld de oppervlakkige peroneus (zenuw in het kuitbeen). Deze zenuw is uniek omdat hij tijdens het lichamelijk onderzoek via de menselijke huid kan worden gezien. Ondanks deze eigenschap, is schade aan deze zenuw de meest gemelde complicatie na het doen van een kijkoperatie in de enkel.Vooral door het verkeerd maken van de incisie die nodig is voor de ingreep. Door het optimaliseren van de identificatietechnieken, samen met een richtlijn voor de veilige locatie van de incisie, zullen de complicatiepercentages dalen. De promovendus heeft ook naar de achtervoet gekeken. Hij introduceerde een minimaal invasieve chirurgische techniek om terugkerende peesdislocatie te behandelen.
Promotor: prof. dr. C.N. van Dijk
Co-promotor: dr. ir. L. Blankevoort
Plaats en tijd:  Agnietenkapel, 14.00 uur

21/11
Promotie
Bloedsomloop kleinste vaten voorspelt vochthuishouding patiënt
Gerke Veenstra: ‘The Response of the Microcirculation During Fluid Shifts’.
Het meten van de bloedsomloop in de kleinste bloedvaten (microcirculatie) is potentieel geschikt om de vloeistoftherapie mee te sturen. Via deze methode is te volgen of er een te kort aan vocht is of dat dit juist ophoopt. Dit stelt Veenstra in zijn proefschrift over de microcirculatie.
Op de intensive care is vloeistoftherapie één van de meest gebruikte behandelingen voor shock. Het toedienen van de juist hoeveel vocht is van belang voor het behoud van orgaan functies. Veelal wordt bepaald of de patiënt genoeg vocht heeft gehad op basis van bloeddruk, hartslag en pompfunctie van het hart. Echter ondanks normalisatie van deze getallen blijken er regelmatig nog afwijkingen in de microcirculatie te bestaan, de detectie en vroege behandeling van deze afwijkingen is van belang voor het ontstaan van orgaan falen en overleving. Er is behoefte aan een methode waarmee onmiddellijk de indicatie voor vloeistoftherapie gesteld kan worden, het evalueren van het effect van de behandeling en om te beoordelen of de vloeistoftherapie moet worden gestopt.
Uit dit onderzoek blijkt dat de bloedsomloop in de kleinste bloedvaten met een microscoop kan worden gevolgd. Volgens Veenstra zullen patiënten met een vertraagde bloedsomloop hiervan profiteren door een normalisatie van de vertraagde rode bloed stroomsnelheid en een potentiële verbetering in diffusie afstand. Bij patiënten bij wie dit niet aan de orde is, kan het doorgeven van vloeistof resulteren in een verslechtering van de microcirculatie en zou moeten worden afgezien van het toedienen van vocht.
Dit is nog een theoretische bevinding. Veenstra zegt dat verder onderzoek nodig is om te onderzoeken of dit nieuwe inzicht in de dagelijkse praktijk nuttig is voor de patiënt op de ic ikv overleving. Ook moeten er nog technologische beperkingen worden opgelost.
Promotor: prof. dr. ir. C. Ince
Co-promotor: dr. E.C. Boerma
Plaats en tijd:  Agnietenkapel, 10.00 uur

21/11
Oratie
Juweeltjes in de zorg

Ter gelegenheid van zijn benoeming tot hoogleraar Evidence-based Medicine and Shared Decision-Making, houdt dr. Dirk Ubbink zijn oratie, getiteld ‘Juweeltjes in de zorg’. Evidence-based medicine (EBM) en shared decision-making (SDM) zijn beide juweeltjes in de zorg die essentieel zijn om de kwaliteit van de huidige gezondheidszorg verder te verhogen. Zorgverleners horen hun handelen niet alleen te baseren op basis van kennis en ervaring, maar vooral op basis van wetenschappelijk bewijsmateriaal. De patiënt heeft immers recht op de best mogelijke behandeling.
Toch is de opvatting dat de keuze voor de beste behandeling uitsluitend een zaak is van medische expertise en wetenschap achterhaald. Het beschikbare wetenschappelijke bewijs over een behandeling dient namelijk ook getoetst te worden aan de situatie en voorkeur van de patiënt. Het samenbrengen van de medische expertise en de voorkeur van de patiënt bij de behandelbeslissing is wat SDM inhoudt.
Om dit in de praktijk te brengen is een omslag in denken en handelen in de zorgpraktijk nodig. Dit wordt gestimuleerd door steeds meer beroeps- en patiëntenorganisaties en ook de overheid en verzekeraars, die dit gedachtegoed onderschrijven. Ook Amsterdam UMC heeft beide principes als speerpunten geoormerkt. Gelukkig zijn er steeds meer hulpmiddelen beschikbaar om de medische opties en het bewijs daarvoor begrijpelijk weer te geven. Dit helpt  zorgverleners en patiënten bij het samen beslissen over de aandoening en behandelopties.
Plaats en tijd:  Aula, 16.00 uur

22/11
Promotie
Risicobepaling na acuut hartfalen
Khibar Salah: ‘NT-proBNP as a risk stratification tool for the management of acute decompensated heart failure’.
De gevolgen van hartfalen hebben grote gevolgen voor de gezondheidszorg met verontrustende hoge ziekte- en sterftecijfers. Ook leidt het tot veel ziekenhuisopnames van patiënten met acuut hartfalen. In dit proefschrift is gekeken naar de rol van het hormoon NT-proBN, dat wordt afgegeven in het bloed als reactie op wandspanning. Artsen kunnen hiermee de diagnose stellen en voorspellen hoe het met de patiënt gaat verlopen.
Salah concludeert in zijn proefschrift dat dit hormoon geschikt is om te voorspellen hoe het met de patiënt gaat nadat hij of zij het ziekenhuis verlaat. Hij heeft met gegevens uit een grote Europese database een score ontwikkeld waarin het NT-proBNP-hormoon de belangrijkste component is. De resultaten van dit onderzoek hebben grote impact gehad en zijn verschenen in vooraanstaande wetenschappelijke tijdschriften als Heart, Circulation, JACC Heart Failure en American Heart Journal. De nieuwe  score is een robuust instrument dat in praktijk door clinici gebruikt kan worden om te bepalen welk risico patiënten met acuut hartfalen lopen bij ontslag uit het ziekenhuis.
Promotor: prof. dr. Y.M. Pinto
Co-promotores: prof. dr. J.G.P. Tijssen eb dr. W.E.M. Kok
Plaats en tijd:  Agnietenkapel, 10.00 uur

23/11
Promotie
Tijdelijk stoppen darmkankerbehandeling
Lieke Simkens: ‘Optimisation of systemic treatment in metastatic colorectal cancer’.
Een onderhoudsbehandeling bestaande uit bepaalde vormen van chemotherapie resulteert in een betere uitkomst voor de patiënt dan tijdelijk stoppen met de therapie. De resultaten laten zien dat deze onderhoudsbehandeling effectief is en gepaard gaat met acceptabele bijwerkingen en behoud van kwaliteit van leven, stelt Simkens.
Ze deed haar onderzoek bij patiënten met uitgezaaide darmkanker. Bij deze groep is aangetoond dat de overleving verbetert door een behandeling met palliatieve therapie, bestaande uit chemotherapie en de zogenoemde “targeted” therapie. De ziekte wordt zo langer onder controle gehouden, waardoor patiënten vaak vragen naar een “therapiepauze”. Mits deze pauze niet ten koste gaat van de effectiviteit, kan dit de kwaliteit van leven verbeteren en de kosten van de gezondheidszorg reduceren. Dit was aanleiding het verschil tussen onderhoudsbehandeling en therapiepauze uit te zoeken.
In het tweede deel van het proefschrift wordt de waarde van een aantal voorspellende factoren bij deze patiënten onderzocht.
Tot nu toe waren er geen data over de optimale behandelingsduur van patiënten met uitgezaaide darmkanker die worden behandeld met chemotherapie. Hoewel onderhoudsbehandeling een betere uitkomst biedt ten opzichte van therapiepauze waarderen veel patiënten een therapie-vrije interval. Deze wens van de patiënten moeten artsen meenemen bij de beslissing een behandeling te onderbreken.
Promotor: prof. dr. C.J.A. Punt
Co-promotor: prof. dr. M. Koopman
Plaats en tijd:  Agnietenkapel, 10.00 uur

23/11
Promotie
Herkenning van chronische ontstekingsreuma
Janneke de Boer: ‘Recognizing Axial Spondyloarthritis’.
Axiale spondyloartritis is een vorm van chronische ontstekingsreuma. 'Axiaal' betekent dat men overwegend klachten aan de bekken en de wervelkolom ondervindt. De Boer wil een bijdrage leveren aan het herkennen van axiale spondyloartritis en de bijbehorende ziektelast zodat artsen minder diagnoses van deze vorm van reuma missen en ook minder vaak een foutieve diagnose stellen
Promotores: prof. dr. D.L.P. Baeten en prof. dr. R.B.M. Landewé
Co-promotor: dr. M.G.H. van de Sande
Plaats en tijd:  Aula, 11.00 uur

23/11
Promotie
Verbetering leefstijlgerelateerde risicofactoren bij hartfalen
Sangeeta Lachman: ‘Improving Lifestyle Related Risk Factors in Patients with Coronary Artery Disease. Focus on Physical Activity’.
Geringe verbetering van cardiovasculaire risicofactoren, waaronder het beweeggedrag, leidt tot een significante verlaging van het risico op hart- en vaatziekten. Een integraal programma gericht op minder overgewicht, meer lichamelijke activiteiten en stoppen met roken leidt tot verbetering van deze leefstijl risicofactoren, waarbij ook de betrokkenheid van de partner een substantiële
bijdrage levert aan deze verbetering, stelt Lachman in haar proefschrift.
De conclusie uit het tweede deel van haar onderzoek is dat monitoring van lichamelijke activiteiten een lastig is. Om een goed beeld te krijgen van de fysieke conditie  adviseert ze om makkelijk uit te voeren inspanningstesten zoals de zes-minuten wandeltest te gebruiken in de dagelijkse medische praktijk en deze eventueel aan te vullen met andere fysieke parameters zoals het herstel van de hartfrequentie na inspanning. Ze adviseert ook om activiteitenmonitors (stappentellers en dergelijk) te gebruiken om de dagelijkse lichamelijke activiteit te monitoren. Op basis daarvan kunnen de zorgprofessional zorg en advies op maat bieden.
Promotor: prof. dr. R.J.G. Peters
Co-promotor: dr. S.M. Boekholdt
Plaats en tijd:  Agnietenkapel, 14.00 uur

27/11
Promotie
Opwekken van kunstmatige winterslaap
Marcel Dirkes: ‘On the physiology of artificial hibernation’.
Dirkes heeft zich gericht op het vertalen van inzichten uit de fysiologie van natuurlijke winterslapers naar een model voor kunstmatige winterslaap dat kan bijdragen aan orgaanpreservatie bij klinische toepassingen. Dat heeft geleid tot een model met vereiste fysiologische factoren voor het opwekken van een kunstmatige winterslaap. Dit model bestaat uit zes essentiële componenten: metabolisme, lichaamstemperatuur, thermoneutrale zone, substraat, omgevingstemperatuur en een winterslaap-inducerend middel.
Deze individuele bouwstenen staan onderling met elkaar in verband en bepalen samen de inductie en de instandhouding van een hypometabole staat. Om de impact van dit model te illustreren, worden verschillende winterslaap-inducerende middelen beschreven en hun werking op de verschillende elementen van het model, alsmede de daaropvolgende metabolische effecten.
Promotor: prof. dr. T.M. van Gulik
Co-promotor: dr. M. Heger
Plaats en tijd: Agnietenkapel, 10.00 uur

27/11
Promotie
Behandeling huisartsen van ontsteking neusbijholten
Ruth Hoffmans: ‘Epidemiology and management of rhinosinusitis’.
Ongeveer 18 procent van de bevolking heeft een acute rhinosinusitis (ontsteking van de neusbijholten) en 16 procent een chronische rhinosinusitis. De acute en chronische vorm zijn verschillende ziekten met een verschillende oorzaak. Bijna alle huisartsen (96 procent) zeggen onderscheid te maken tussen de twee aandoeningen, maar ze hanteren verschillende definities, stelt Hoffmans in haar promotieonderzoek naar haar onderzoek hoe vaak neusbijholtenontstekingen voorkomen.
Ze zegt verder dat bij milde symptomen van acute rhinosinusitis 21 procent van de huisartsen overweegt antbiotica voor te schrijven. Dit is niet in lijn met de richtlijn, omdat het voorschrijven van antibiotica voor acute rhinosinusitis niet verhindert dat er complicaties kunnen optreden. Op grond hiervan zegt Hoffman dat acute en chronische rhinosinusitis twee verschillende aandoeningen zijn die een verschillende behandeling behoeven. Het zou helpen als er naast de bestaande richtlijn acute rhinosinusitis een aparte richtlijn over chronische rhinosinusitis voor huisartsen wordt ontwikkeld. Tot die tijd adviseert ze huisartsen voor de diagnose en behandeling van neusbijholte-ontsteking de Europese richtlijn te gebruiken. Hoewel Nederlandse huisartsen in vergelijking tot artsen in het buitenland verstandig omgaan met het voorschrijven van antibiotica, kan dit bij acute rhinosinusitis wat worden verminderd. Bij chronische rhinosinusitis is er geen indicatie voor het voorschrijven van antibiotica.
Promotor: prof. dr. W.J. Fokkens
Co-promotor: dr. S. Reitsma
Plaats en tijd:  Agnietenkapel, 12.00 uur 

27/11
Promotie
Rol eiwitten in het aangeboren afweersysteem
Richard Pouw: ‘Setting the scale: the balance between factor H and its related proteins in health and disease’.
Pouw heeft gekeken naar de rol van nieuwe eiwitten in een onderdeel van het aangeboren afweersysteem. Van deze eiwitten wordt gedacht dat ze een rol spelen bij het beschermen van de eigen cellen tegen ongewenste afweerreacties. Mogelijk kunnen de eiwitten de bescherming reguleren, zodat het afweersysteem dode eigen cellen opruimt en helpt bij het bestrijden van bepaalde bacteriële infecties waaronder meningokokken. In zijn promotieonderzoek heeft Pouw deze eiwitten bestudeerd bij gezonde en zieke mensen.
Het onderzoek heeft geleid tot de eerste beschrijving van deze nieuwe eiwitten in menselijk bloed. Het blijkt dat de concentratie van deze eiwitten laag zijn. Bij patiënten met meningitis (bacteriële hersenvliesontsteking), waar werd verondersteld dat deze eiwitten een grote rol spelen, bleek er weinig aanwijzingen te zijn dat dit daadwerkelijk het geval was. Bij patiënten met de nierziekte aHUS zijn er wel aanwijzingen dat deze eiwitten mogelijk een rol spelen. Daarnaast blijkt het mogelijk om de bescherming van eigen cellen tegen het aangeboren afweersysteem te vergroten met behulp van een antistof.
Promotor: prof. dr. T.W. Kuijpers
Co-promotor: dr. D. Wouters
Plaats en tijd:  Agnietenkapel, 14.00 uur

28/11
Promotie
Eiwitafbraak in het netvllies
Emanuel Ramos de Carvalho: ‘Ophthalmic Molecular Imaging and the Role of the Proteasome in Retinal Diseases’.
In het post-genoom-tijdperk is de karakterisering van de routes die betrokken zijn bij de eiwitomzet een belangrijk onderzoeksterrein in de geneeskunde geweest. De ontdekking van eiwitten als ubiquitine en daarna het proteasoom heeft een revolutie teweeggebracht in het begrip van de mechanismen die verantwoordelijk zijn voor de eiwitregulatie, ook wel proteostase genoemd.
Het proteasoom fungeert als een nanomachine in bepaalde cellen, verantwoordelijk voor de ontleding van oplosbare eiwitten die worden gekenmerkt voor afbraak. Dit wordt bereikt door het selectieve proces van eiwitafbraak (ubiquitinatie) van doeleiwitten.
In de afgelopen jaren is de disfunctie van het eiwitafbraaksysteem in verband gebracht met talrijke menselijke ziekten, wat heeft geleid tot de ontwikkeling van nieuwe therapieën met behulp van proteasoomremmers. In dit proefschrift legt Ramos de Carvalho uit hoe het proteasoom heeft bijgedragen aan eiwitafbraak in het netvlies.
Promotores: prof. dr. R.O. Schlingemann en prof. dr. C.J.F. van Noorden
Co-promotores: prof. dr. M.C.G. Aalders en dr. I. Klaassen
Plaats en tijd:  Aula, 11.00 uur

28/11
Promotie
Bloedstolling nader onderzocht
Eva Stokhuijzen: ‘Hemostasis - factors that matter’.
Het doel van dit proefschrift is om enkele van de essentiële 'factoren die er toe doen' in het voorkomen van bloedverlies (hemostase) te onderzoeken. Wanneer zich vaatletsel voordoet transformeert adequate hemostase vloeibaar bloed tot een vaste stolsel om bloedverlies te voorkomen. Dit vereist de gecombineerde en gereguleerde activiteit van endotheel, bloedplaatjes en stollingsfactoren.
Bij gezonde individuen behouden deze factoren een delicaat evenwicht tussen de productie en het oplossen van een bloedstolsel. Een verstoring van dit evenwicht, veroorzaakt door een defect of tekort aan een van de essentiële hemostatische factoren, kan leiden tot ernstige complicaties zoals bloedingen of trombose.
Om meer inzicht te krijgen in een aantal van deze factoren, heeft Stokhuijzen studies uitgevoerd met behulp van verschillende middelen en technieken, variërend van massaspectrometrie tot op vragenlijsten gebaseerde projecten.
Op deze promotie rust een embargo tot 28 november.
Promotores: prof. dr. C.J. Fijnvandraat en prof. dr. A.B. Meijer (Universities Utrecht)
Co-promotores: dr. M. Peters en prof. dr. M.L. Rand (Universiteit van Toronto)
Plaats en tijd:  Agnietenkapel, 12.00 uur

29/11
Promotie
Doorbloeding in beeld tijdens operatie
Sanne Jansen: ‘Quantitative Perfusion Diagnostics in Esophageal Cancer Surgery’.
Jansen heeft vier technieken getest die die doorbloeding in beeld brengen tijdens operaties. Fluorescentie gaf een mooi overzicht en kon de chirurg goed sturen in het maken van beslissingen net als Laser Speckle Contrast Imaging. Optical Coherence Tomography is een veelbelovende lasertechniek die nog nooit tijdens operaties getest is. Jansen laat zien dat de doorbloeding direct in beeld te krijgen en te meten is. Met Sidestream Darkfield Microscopy is het gelukt om rode bloedcellen door doorbloedvaten te zien schieten. Wat blijkt: tijdens een operatie spelen ook de aderen een belangrijke rol spelen in de vermindering van doorbloeding.
De promovendus verwacht dat deze technieken in de toekomst standaard gebruikt gaan worden op de OK om de ‘ogen van de chirurg’ te verbeteren. Om deze techniek grootschalig te testen is  Amsterdam UMC bezig om in Nederland een groot onderzoek op te zetten waar vijfhonderd patiënten aan deelnemen.. Verwacht wordt dat  patiënten in de toekomst minder complicaties na operaties ondervinden door het gebruik van deze technieken. Ook is het doel nieuwe chirurgische oplossingen en medicijnen te testen die de doorbloeding tijdens en na operaties verbeteren.
Promotores: prof. dr. A.G.J.M. van Leeuwen en prof. dr. M.I. van Berge Henegouwen
Co-promotor: dr. S.D. Strackee en dr. S.S. Gisbertz
Plaats en tijd:  Agnietenkapel, 12.00 uur

29/11
Promotie
Als je lange vetzuren niet goed kunt afbreken
Jaennette Bleeker:´Long-chain fatty acid oxidation disorders: changing perspectives'.
De behandeling van een stoornis bij het verbranden van bepaalde `lange´ vetzuren is afhankelijk van de hoeveelheid vetzuuroxidatie die nog mogelijk is. En dat verschilt per patiënt. Het blijkt dat patiënten waarbij het lichaam nog deels vet kan verbranden vaak weinig klachten hebben, ook zonder een streng dieet. Een klein deel van de patiënten waarbij het lichaam nauwelijks vet kan verbranden, krijgt ondanks een streng dieet toch klachten. Ook een vroeg begin van de behandeling (de stoornis wordt opgespoord met de hielprikscreening) helpt deze patiënten onvoldoende. Inname van een ketonendrank levert extra energie op in de spieren van patiënten. Mogelijk blijkt in de toekomst dat het ook klachten vermindert, stelt Bleeker in haar proefschrift.
Ze deed haar onderzoek om de zorg van patiënten met een lange-keten vetzuuroxidatiestoornis te verbeteren. Ze keek hoe het dieet geoptimaliseerd kan worden en of een ketonendrank, die nu voornamelijk als sportdrank wordt gebruikt, geschikt is als nieuwe behandeling. Ook bestudeerde ze het effect van de hielprikscreening op de detectie van patiënten en hun klachten.
Op basis van het onderzoek is een richtlijn opgesteld voor de behandeling van nieuwe patiënten met de meest voorkomende lange-keten vetzuuroxidatiestoornis, VLCADD. Deze onderscheidt zich van richtlijnen in andere landen door niet alle patiënten standaard op een vetbeperkt dieet te zetten, maar rekening te houden met de mate van vetverbranding die nog mogelijk is. Deze individuele benadering is een belangrijke verbetering van de kwaliteit van leven voor patiënten. Ook het onderzoek naar de werking van ketonendrank is een eerste stap naar een mogelijke nieuwe behandeling die gewenst is.
Promotores: prof. dr. F.A. Wijburg en prof. dr. E.E.S. Nieuwenhuis (UMCU)
Co-promotores: dr. G. Visser (UMCU) en dr. R.H.L. Houtkooper
Plaats en tijd:  Agnietenkapel, 14.00 uur

30/11
Promotie
Ruggenprik bij bacteriële hersenvliesontsteking
Joost Costerus: ‘Lumbar puncture in bacterial meningitis’.
Het overgrote deel van patiënten met bacteriële hersenvliesontsteking in Nederland ondergaat een CT-scan van de hersenen vóór de ruggenprik, ongeacht de aanwezigheid van klinische tekenen van hersenverplaatsing. Het komt erop neer dat de richtlijn onvoldoende wordt gevolgd, zegt Costerus in zijn proefschrift.
De diagnose bacteriële hersenvliesontsteking wordt gesteld met een ruggenprik. Een ruggenprik bij patiënten met hersenverplaatsing kan leiden tot het overlijden van de patiënt. Dit heet inklemming. Het is niet bekend hoe groot het risico hierop is. Een CT-scan van de hersenen kan hersenverplaatsing uitsluiten, maar dit vertraagt de behandeling. Deze scan moet daarom volgens de richtlijn alleen worden verricht bij patiënten met klinische tekenen van hersenverplaatsing.
Hij stelt dat het lastig is om aan de hand van een CT-scan te beoordelen of een ruggenprik veilig uitgevoerd kan worden, zelfs voor experts. Het risico op inklemming na een ruggenprik(een bijwerking) bij patiënten met bacteriële hersenvliesontsteking is klein, tussen de 0,1 en 3 procent.
Hij stelt verder dat een CT-scan van de hersenen vóór de ruggenprik de start van de behandeling met antibiotica vertraagt. Dit leidt tot een slechtere uitkomst bij patiënten met bacteriële hersenvliesontsteking. Nederlandse artsen die patiënten met bacteriële hersenvliesontsteking behandelen, moeten dus beter de richtlijn volgen en niet zomaar een CT-scan doen. De CT-scan moet door een ervaren beoordelaar gezien worden, omdat de beoordeling lastig blijkt te zijn. Bij patiënten bij wie de CT-hersenen geen afwijkingen laat zien, is terughoudendheid met een ruggenprik niet nodig, aangezien het risico op inklemming erg laag is.
Promotor: prof. dr. D. van de Beek
Co-promotor: dr. M.C. Brouwer
Plaats en tijd:  Aula, 13.00 uur

30/11
Promotie
Nierschade bij diabetespatiënten
Maaike Waasdorp: ‘Protease-activated receptors in diabetic nephropathy and renal fibrosis’.
Nierschade komt veel voor bij diabetespatiënten (diabetische nefropathie) en leidt tot nierfibrose (ontstaan van bindweefsel in de nier) met uiteindelijk nierfalen tot gevolg. Er zijn nauwelijks behandelmethodes om nierschade bij diabetespatiënten tegen te gaan of te voorkomen.
Het is bekend dat bepaalde eiwitten (protease geactiveerde receptoren) een belangrijke rol spelen in het ontstaan van long- huid- en levelfibrose. Aangezien fibrose in verschillende organen via hetzelfde mechanisme lijkt te ontstaan, heeft Waasdorp onderzocht of die protease geactiveerde receptoren een rol spelen in het ontstaan nierfibrose en diabetische nierschade.
Waasdorp constateert de PAR-1 (protease geactiveerde recepor-1; één van de vier protease geactiveerde receptoren) een rol speelt in het ontstaan van diabetische nierschade en nierfibrose, en dat het remmen van de receptor leidt tot een vermindering van nierschade in muizen met type 1 diabetes.
In Nederland lijden 1,7 miljoen mensen aan chronische nierschade. Diabetes is de grootste oorzaak hiervan. Het aantal diabetespatiënten groeit (jaarlijks zestigduizend) en daarmee het aantal mensen met een verhoogd risico op nierschade. Kort samengevat laat Waasdorp zien dat PAR-1 een belangrijke rol lijkt te spelen in het ontstaan van diabetische nefropathie en dit een mogelijke vorm van behandeling kan zijn voor patiënten met type 1 diabetes. Het vinden van de oorzaak van deze aandoening kan leiden tot een therapie die diabetische nefropathie voorkomt zonder het bijkomende risico op bloedingen, verwacht Waasdorp.
Promotores: prof. dr. T. van der Poll en prof. dr. S. Florquin
Co-promotores: dr. C.A. Spek en dr. J.W. Duitman
Plaats en tijd:  Agnietenkapel, 14.00 uur