Te vroeg geboren baby’s hebben vaak hulp nodig bij het ademen. Het beademen van deze kwetsbare kinderen kan echter tot schade leiden. Wat is wijsheid? Roseanne Vliegenthart legde de resultaten van beademing naast die van behandeling met geneesmiddelen.

Te vroeg geboren baby’s worden in Nederland vanaf 24 weken zwangerschap als levensvatbaar beschouwd. Dat wil niet zeggen dat die kindjes het na de geboorte ook echt op eigen kracht af kunnen. Bijvoorbeeld de ademhaling wil nog wel eens haperen. Dat komt doordat de longen bij vroeggeborenen nog niet uitgegroeid zijn tot nette ronde longblaasjes, waardoor de ademhaling minder effectief verloopt. En het ademhalingscentrum in de hersenen communiceert nog niet goed met de longen, waardoor door-ademen geen vanzelfsprekendheid is. Deze baby’s hebben onder andere last van apneu, waarbij de ademhaling stokt.

Voorheen was het vanzelfsprekend zulke baby’s kunstmatig van lucht te voorzien via een buisje in de keel. Maar bij deze methodes worden vraagtekens geplaatst, omdat ze schade kunnen aanrichten. Of dat inderdaad het geval is, kun je testen wanneer het kindje een jaar of twee is.

Invasieve beademing

Roseanne Vliegenthart promoveert 18 september op haar onderzoek naar het effect van de aanpak van ademhalingsproblemen bij baby’s van 24 tot 30 weken. “Per jaar behandelt Amsterdam UMC ongeveer honderd van deze kinderen. Het voornaamste probleem is: hoe ondersteun je ze het beste? Het makkelijkst is een buisje in de keel. We noemen dat invasieve beademing.”

Voorheen was invasieve beademing bij vroeggeboren kinderen de eerste-keusbehandeling in de AMC-locatie. Er kwam echter steeds meer bewijs dat het terugbrengen van deze invasieve vorm een betere toekomst betekende voor de kinderen. Dus is het gemiddelde aantal beademingsdagen teruggebracht van ongeveer anderhalve dag in het eerste decennium van deze eeuw, tot een halve dag nu.

De beademingsmachine rekt het weefsel op. Zo sterk, dat er littekenweefsel ontstaat en dat er kans is op ontstekingen in de longen.” Vandaar dat liever een non-invasieve behandeling wordt toegepast met een kapje over de neus waardoor bij het kind lucht naar binnen wordt geblazen. CPAP heet deze aanpak. “CPAP is minder belastend, er ontstaat dus ook minder schade aan de longen.”

Wanneer de beademing te lang wordt voortgezet, kan bronchopulmonale dysplasie ontstaan (BPD): een weefselverandering die onomkeerbaar is. “De longen zijn dan beschadigd, het kind heeft een vergroot risico op luchtweginfecties, het aantal opnames in het ziekenhuis neemt significant toe.”

Bij kinderen met BPD zien onderzoekers op tweejarige leeftijd geregeld problemen die samenhangen met deze longbeschadiging. Ze kunnen minder intelligent zijn dan gemiddeld. Of ze zijn verminderd in staat hun ledematen aan te sturen. Of ze hebben gezichtsscherpte- en gehoorproblemen. “Je wilt het risico op BPD verkleinen. Dat kan door beademing zo veel mogelijk te vermijden.” Amsterdam UMC past beademing inmiddels zo min mogelijk toe. Wanneer het toch gebeurt, dan zo kort mogelijk. “Per extra dag beademing lijkt er méér kans op een slechtere uitkomst na twee jaar.”

Medicijnen

Het alternatief is het toedienen van medicijnen, legt Vliegenthart uit: coffeïne of doxapram. Ze heeft voor haar promotieonderzoek de effecten van deze middelen onderzocht. “Coffeïne heeft geen nadelige bijwerkingen bij prematuur geboren kinderen. Ze ademen er beter door, het signaal van hersenen naar longen verbetert, ze reageren er beter door.”

Over doxapram is minder bekend. “Goed is dat er minder sprake is van adempauzes. Uit studies en statistieken die ik naast elkaar heb gelegd, blijkt dat doxapram wel bijwerkingen kan hebben, maar dat die niet consistent bij alle kinderen voorkomen. Wat het medicijn doet met de neurologische ontwikkeling is echter niet goed onderzocht. Niettemin: als je de kinderen die wél doxapram kregen vergelijkt met kinderen die het niet hebben gehad, lijkt het middel wel te helpen.”

Vliegenthart concludeert dat zo min mogelijk beademen het beste is met het oog op mogelijke schade op lange termijn. “Per dag beademing heb je zeven procent méér kans op een slechte uitkomst. Je kunt deze kinderen langs de beademing proberen te leiden met coffeïne of doxapram.”

Roseanne Vliegenthart (1992) studeerde van 2011 tot 2017 geneeskunde bij VUmc. Doordat ze al tijdens haar derde studiejaar aan haar onderzoek begon, kan Vliegenthart in 2018 promoveren. Sinds 2014 is ze onderzoeker in de AMC-locatie, bij Kindergeneeskunde en Neonatologie. Per 1 november 2018 wordt ze arts-assistent (niet in opleiding) op de afdeling Kindergeneeskunde van het Sint-Elisabeth Hospitaal op Curaçao.

Auteur: Mieke Zijlmans
Fotograaf: Marieke de Lorijn / Marsprine