Schade aan slagader door smashen

Zes procent van de zaal- en beachvolleyballers die op topniveau spelen, heeft letsel aan een slagader in de schouder. Dat kan leiden tot koude, bleke vingers en in ergere gevallen tot tintelingen en pijn. Promovendus Daan van de Pol zag dat een lange volleybalcarrière de kans hierop vergroot.

Toen Daan van de Pol aan zijn promotieonderzoek begon, was er nog maar heel weinig bekend over letsel aan de arteria circumflexa humeri posterior (ACHP), een slagader in de schouder. Daar kwam verandering in toen tussen 2008 en 2010 zes topvolleyballers zich in het AMC meldden met zuurstoftekort in de vingers van hun slaghand. Kleine bloedpropjes in de slagaderen van deze vingers blokkeerden de bloedvoorziening, met klachten als koude, verkleurde vingers, tintelingen en pijn tot gevolg. Nader onderzoek wees uit dat de volleyballers een verwijding van de ACHP hadden in de schouder waarmee zij smashen. In die verwijding zat een bloedprop die het vat afsloot. Daar brokkelden stukjes af, die door het smashen richting de vingers gestuwd werden. Na het operatief afbinden van het bloedvat en drie tot vier maanden revalideren konden de volleyballers weer op hun oorspronkelijke niveau spelen.

Van de Pol heeft onder andere in kaart gebracht hoe vaak de aandoening aan de slagader voorkomt bij topvolleyballers en welke risicofactoren er zijn. Het is de eerste promotie die plaatsvindt vanuit het ACES (Academic Center for Evidence based Sportsmedicine), binnen het AMC opgericht om de zorg rondom sport en bewegen te verbeteren voor zowel top- als breedtesporters.

De promovendus begon met het opstellen van een vragenlijst om na te gaan hoeveel volleyballers last hebben van verschijnselen die op letsel aan de ACHP kunnen wijzen. Van de 99 mannelijke topvolleyballers die de lijst invulden, kampte 31 procent met klachten aan de vingers. Later herhaalde Van de Pol het onderzoek tijdens een internationaal beachvolleybaltoernooi. Van de 60 beachvolleyballers had 38 procent klachten. “Maar dat wil niet zeggen dat ze daadwerkelijk letsel hebben aan de schouderslagader.”

Om die relatie vast te stellen, kregen 278 zaal- en beachvolleyballers die op topniveau spelen, een echo van de ACHP. Ook vulden ze de vragenlijst in die naar klachten aan de vingers informeert. Zes procent bleek een verwijding te hebben, terwijl veel meer volleyballers symptomen van zuurstoftekort in de vingers rapporteerden. Aan de andere kant hadden degenen met een verwijding lang niet allemaal klachten. Al is het aannemelijk dat er in een verwijde ACHP op den duur wel problemen zullen ontstaan.

Voor de volleyballers zelf is het goed om te weten welke factoren de aandoening kunnen uitlokken, zodat er op tijd kan worden ingegrepen. Hoewel het risicoprofiel nog niet compleet is, wist Van de Pol al een aantal zaken aan te wijzen. Vooral de lengte van de sportcarrière speelt een rol: wie meer dan 17 jaar volleybalt, vergroot de kans op problemen met een factor 9. “Overbelasting is een belangrijke risicofactor. Daar liggen ook kansen voor preventie. Denk aan een wekelijkse limiet aan het aantal keer smashen. Maar voor zo’n maatregel is het nog te vroeg. Eerst wil je graag weten wie er risico lopen.”

En dan moet je weten waarom de ene speler een verwijding krijgt, en de andere niet. Van de Pol vond een relatie met de anatomie van de ACHP. Er bestaan namelijk vele anatomische varianten van de aftakking van deze slagader. De meest voorkomende, waarbij de slagader direct uit de bovenarmslagader aftakt, blijkt meer kans op de afwijking met zich mee te brengen. Andere varianten lijken juist te beschermen tegen een verwijding.

“Als we er op tijd bij zijn, kunnen we een operatie waardoor een speler al gauw enkele maanden uit de roulatie is, wellicht voorkomen. De ontwikkelde vragenlijst en een echoprotocol maken dit preventief medisch onderzoek mogelijk. Winst is ook dat – vanwege de internationale aandacht – deze aandoening en de symptomen eerder herkend zullen worden door (para)medici die met topvolleyballers werken.”

Door Irene van Elzakker