Wetenschap tentoongesteld

Wat is de toekomst van huidige anatomische collecties? En hoe zien de collecties van de toekomst eruit? Hoe stel je bijvoorbeeld iets ongrijpbaars als RSI tentoon? Vragen die voorbij kwamen tijdens het Weekend van de Anatomie in april.

Het dilemma van anatomische collecties van nu en in de toekomst zit hem vooral in de vraag: wat kun je nog laten zien? Dat concludeert conservator Laurens de Rooy van anatomisch museum Vrolik in het AMC. “Het eerste dilemma is eigenlijk: wat van de wetenschap bewaar je en wat niet? Om je vervolgens af te vragen wat daarvan dan in anatomische collecties past en hoe je het zo kunt tentoonstellen dat het ook voor het publiek begrijpelijk en waardevol is.”

“Oude anatomische collecties, zoals die van de familie Vrolik, dienden heldere doelen. Het draaide om onderzoek, onderwijs en prestige. Neem bijvoorbeeld een ontlede chimpansee; in de tijd van de Vroliks een dier dat wetenschappers nog maar zelden hadden gezien – laat staan opengesneden. De ontleding en preparaten van die chimpansee dienden als bewijsvoering voor wat ze wetenschappelijk hadden ontdekt. Tegelijk kwamen studenten en andere wetenschappers van heinde en verre om met eigen ogen te leren over het weefsel. En het hebben van zoiets zeldzaams als preparaten of een skelet van een chimpansee zei iets over je maatschappelijke status als wetenschapper.”

Medisch erfgoed

Nog altijd zijn dit soort oude anatomische collecties – veelal gaat het om weefsel of organen, of soms baby’s, op sterk water – van groot belang voor wetenschap en onderwijs. Daarnaast behoren de historische collecties simpelweg tot het Nederlands medisch erfgoed. Ze geven inzicht in de techniek van het prepareren, een methode die bijna niet meer wordt toegepast. Het bewaard blijven van de preparaten is op zichzelf dus al van historische waarde omdat we tegenwoordig helemaal niet meer zo kúnnen prepareren.

Daarnaast is de onderwijswaarde ook nu nog groot; er zijn bijvoorbeeld afwijkingen of ziektebeelden bewaard gebleven die we nauwelijks meer zien. Denk aan afwijkingen of ziektes die heden ten dage veel eerder ontdekt worden of waar een behandeling voor bestaat. Een baby met een mismaakt hoofdje, bijvoorbeeld omdat hij maar één oog heeft – een zogenaamd cycloopje – zou in de huidige tijd waarschijnlijk niet geboren worden. Werd de zuigeling in vroeger tijden soms geprepareerd op sterk water en dus bewaard, in de huidige tijd wordt de afwijking op echo’s gezien en waarschijnlijk zou de zwangerschap worden afgebroken als het kindje niet levensvatbaar blijkt. Maar ook een knie met een enorm gezwel eraan; dat kom je nu niet meer tegen omdat zoiets eerder behandeld wordt. Voor onderwijsdoeleinden is het heel nuttig om dit soort ziektebeelden te kunnen blijven zien.

“Wat bewaar je van de huidige medische en wetenschappelijke ontdekkingen?”

Er worden tegenwoordig door museum Vrolik geen nieuwe preparaten meer op sterk water gezet. Voor het anatomisch onderwijs hoeft het niet meer, er worden andere technieken toegepast om weefsel te bewaren. Maar zou je nu nog een anatomische collectie kunnen samenstellen zoals dat honderdvijftig jaar geleden gebeurde?

De Rooy: “Hier ligt nog een andere vraag aan ten grondslag. Namelijk, wat bewaar je van de huidige medische en wetenschappelijke ontdekkingen? Denk aan aids. Dat is iets relatief nieuws. Wat bewaar je nou van de opkomst en bestrijding van zo’n ziekte? Bewaar je het virus, of bewaar je het aangedane lichaamsdeel? En als je dat laatste zou doen, wat is daar dan aan te zien met het blote oog?”

Om deze vragen te illustreren, kwam tijdens het 3e Weekend van de Anatomie dat museum Vrolik organiseerde samen met De Waagsociety, Stier Herman aan bod. Dat was het eerste transgene dier in Nederland. Herman werd na zijn dood opgezet. Het dier bestond uit ‘levend weefsel’ dus is hij onderdeel van een anatomische collectie.

Maar wat bewaar je nu eigenlijk van Herman? Hij is feitelijk niet meer dan gelooide opgezette huid. De reden waarom hij voor de wetenschap van belang is – het feit dat hij transgeen is – zie je er niet aan af. Maar dat zou ook het geval zijn als je een deel van het weefsel op sterk water zou bewaren.

“Dat is dus het dilemma. Allereerst: wat zijn die grote medische en wetenschappelijke ontdekkingen van tegenwoordig? Met daaraan natuurlijk verbonden de vraag: kan je dat niet altijd alleen maar achteraf weten? En dan komt de kwestie: wat moet je van deze ontdekkingen bewaren? Kan je daar überhaupt iets van bewaren? En tenslotte: hoe kan je die objecten zo tonen dat mensen de context nog begrijpen?”, stelt De Rooy. “Tegenwoordig zijn er nog wel eens grote ontwikkelingen op medisch en wetenschappelijk gebied die je goed kunt laten zien. Denk aan een muis met een oor op zijn rug. Maar veel vaker vinden ontwikkelingen plaats op moleculair niveau. Hoe laat je dat soort ontwikkelingen aan het publiek zien? Veel verzamelingen, zoals in Museum Boerhaave, draaien om de instrumenten die de wetenschap verbeterden. Denk aan de eerste kunstnier, de ijzeren long of de eerste hart-longmachine. Maar dat is technologie. Niet anatomie of ander biomedisch materiaal, zoals in de 19e eeuw.”

“Bij de aanwinsten van de toekomst moet je de context zélf aanreiken. Dan is zo’n iconisch object als stier Herman nuttig”

Om beter vat te krijgen op wát er van het huidig en toekomstig medisch en wetenschappelijk onderzoek zou moeten worden bewaard, stak De Rooij zijn licht op bij de onderzoekers van de afdeling Anatomie, Embryologie en Fysiologie van het AMC, waar het museum onderdeel van uitmaakt. Wat bewaren zij van hun research? De onderzoekers vertelden dat ze embryologisch weefsel in de vorm van coupes (flinterdunne plakjes) lang opslaan, zeker wanneer het weefsel geldt als bewijsvoering voor een nieuwe ontdekking. Daar worden ook foto’s van gemaakt die gebruikt worden voor publicaties, maar het origineel waardoor de ontdekking is gedaan, wordt niet weggegooid.

“Bij een coupe of bij een reageerbuis moet je echter duiding bieden. Zonder verhaal is het niet boeiend om naar te kijken. Gaat het bijvoorbeeld om een stukje weefsel dat een cruciale rol speelde in een publicatie in The Lancet, dan moet je het tentoonstellen in een display met op zijn minst dat artikel erbij.” Kortom, het draait om ‘het verhaal’. De oude anatomische collecties zoals ze nu tentoongesteld worden, behoeven niet veel uitleg of context. Je snapt wat je ziet, je kunt je er een voorstelling bij maken. Maar bij de aanwinsten van de toekomst moet je de context zélf aanreiken. “Dan is zo’n iconisch object als stier Herman nuttig; het is een concreet object dat de biotechnologie kan uitleggen”, vindt De Rooy.

“Ik kan me voorstellen dat bijvoorbeeld een serie kunsthartkleppen bewaard blijft, die in de afgelopen en komende jaren steeds verder worden verbeterd. Dat kan over vijftig jaar een zeer interessante collectie vormen; het laat de ontwikkeling van de wetenschap op het gebied van hartkleppen zien”, zegt De Rooy.

Tegenwoordig wordt er door medische wetenschappers niet meer actief voor het museum bewaard of verzameld. Materiaal wordt om andere redenen opgeslagen; de conservator moet echt signaleren dat er materiaal tussen zit dat het bewaren waard is. Vanuit de doelstelling dat het te delen is met het grote publiek, of dat het op termijn een historische waarde zal hebben.

“Vroeger waren wetenschappers zoals de familie Vrolik zich bewust van de materialiteit van hun wetenschap. Het was ook allemaal grotendeels een macroscopische wetenschap – je kon het zien met het blote oog. Ze voelden het belang van het bewaren, van het prepareren. Ik wil graag dat wetenschappers nu dat bewustzijn weer ontwikkelen. Dat ze zich soms afvragen: zou dit bewaard moeten blijven?”

Door Loes Magnin