Endometriumcarcinoom (Baarmoederkanker)

Kanker van het baarmoederlichaam ontwikkelt zich meestal uit de binnenste slijmvlieslaag van de baarmoeder. Deze binnenste laag heet het endometrium, en kanker van het baarmoederlichaam is meestal een endometriumcarcinoom.

Aan de baarmoeder onderscheidt men drie delen: de baarmoederhals (cervix uteri), het baarmoederlichaam (corpus uteri) en de eileiders (tuba uteri).

Diagnose

Klachten en verschijnselen

Bij de meeste vrouwen met een endometriumcarcinoom wordt de tumor snel ontdekt door onverwacht bloedverleis, meestal bloedverlies na de overgang (bij vrouwen in de menopauze), of ongewoon heftig bloedverlies tijdens of tussen menstruaties door (bij vrouwen voor de menopauzes).

Onderzoek

Inwendig vaginaal onderzoek is het belangrijkste eerste onderzoek dat door de huisarts wordt verricht. Meestal is een tumor niet meteen te zien en zal door een gynaecoloog weefsel uit de baarmoederholte worden geschraapt voor weefselonderzoek. De uitslag van het weefselonderzoek duurt ongeveer een week.

Als een endometriumcarcinoom is vastgesteld, volgt er vaak nog aanvullend onderzoek, zoals bloedonderzoek, een MRI-scan of CT-scan. Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen hoe ver de tumor zich heeft uitgebreid en of er uitzaaiingen zijn.

Erfelijke vormen van endometriumcarcinoom

Bij de meeste vrouwen met een endometriumcarcinoom is er geen sprake van een erfelijke vorm. Een vermoeden op een erfelijk vorm van het endometriumcarcinoom rijst als er sprake is van:

  • Baarmoederkanker op jonge leeftijd, of
  • Baarmoederkanker én darmkanker in één familie, of
  • Meerdere familieleden met baarmoederkanker

Als er sprake is van één of meer van deze drie risicofactoren, dan kan een arts de patiënte verwijzen naar een klinisch geneticus (erfelijkheidsdeskundige).

Behandelingen

Chirurgie

Endometriumcarcinoom wordt meestal ontdekt in een vroeg stadium. Een verwijdering van de baarmoeder en eierstokken ( 'simpele hysterectomie') is meestal afdoende. tegenwoordig gebeurt dat met een zogenaamde 'kijkeroperatie' (laparoscopische hysterectomie), waarbij met een robot wordt geopereerd via drie kleine gaatjes. Als tevoren al sprake is van ongunstige kenmerken, dan zullen bij de operatie ook de lymfeklieren in de buurt van de baarmoeder worden verwijderd.

Radiotherapie

Als na de operatie blijkt dat er een grote kans is dat er kankercellen zijn achtergebleven, meestal in de buurt van het inwendige litteken, dan wordt de patiënte doorverwezen voor inwendige radiotherapie. Tijdens een dagopname wordt dan een holle buis tegen het inwendige litteken in de top van de vagina ingebracht. Daarna wordt het litteken kortdurend tot een hoge dosis bestraald, zonder dat de blaas of de darm beschadigd wordt. Voor deze behandeling is geen narcose nodig; deze behandeling wordt meestal 3 keer gedaan verdeeld over 1 tot 2 weken. ’s Middags gaat de patiente weer naar huis.

Uitwendige radiotherapie wordt gegeven bij tumoren met ongunstige weefselkenmerken, en bij patiënten bij wie de lymfeklieren niet verwijderd konden worden.

Chemotherapie

Chemotherapie wordt geadviseerd wanneer er sprake is van erg ongunstige factoren, bijvoorbeeld als de tumor onder de microscoop lijkt op eirestokkanker (ovariumcarcinoom), of als er uitzaaiingen zitten in de lymfeklieren.

Behandeling in studie-verband / meedoen aan onderzoek

In het AmsterdamUMC wordt continu geprobeerd om de behandeling van kanker te verbeteren. Daarom kan het voorkomen dat wij U vragen of U in studieverband een nieuwe, experimentele behandeling wil ondergaan. In het overzicht hieronder staan de klinische studies voor deze aandoening die open zijn in het AmsterdamUMC.

Nazorg

De nazorg zal plaatsvinden in het ziekenhuis waarin de patiënte geopereerd of bestraald is of afwisselend met de gynaecoloog die de patiënte doorverwezen heeft. Elke drie maanden in het eerste en daarna om het half jaar tot twee jaar na de behandeling. Tijdens deze controle zal worden gevraagd naar uw conditie, en specifiek naar veranderingen in urineren, ontlasting en vaginaal bloedverlies. Tevens zal er aandacht zijn voor seksualiteit, en behoefte aan ondersteuning. Indien nodig kan de arts de patiënte daarvoor verwijzen naar een maatschappelijk werker, psycholoog, fysiotherapeut, diëtist, of lymfoedeemtherapeut.