Gijs Frieling 2011

Gijs Frieling exposeerde van 8 september tot 28 oktober 2011

Van de AMC Kunststichting kreeg Gijs Frieling (Amsterdam 1966) in 1999 de opdracht een prent te maken voor de serie de Menselijke Gedaante, ter gelegenheid van de jaarlijkse AMC-publiekslezing De Anatomische Les. Naar aanleiding daarvan kocht het AMC het schilderij Kastanjebloesem van hem aan, dat inmiddels een plek heeft gekregen op de tussenvloer boven het centrale plein. Ruim tien jaar later toont Frieling nieuw werk in de AMC Brummelkamp Galerie. In de tussentijd heeft hij niet alleen niet stilgezeten, hij is zelfs internationaal doorgebroken. Frieling heeft een unieke persoonlijke stijl die zich moeilijk laat vergelijken met die van generatiegenoten. Waar hij destijds tijdelijke muurschilderingen vervaardigde, maakt hij tegenwoordig met hetzelfde materiaal (eitempera of caseïnetempera) schilderijen en ook borduurwerken. Zijn grote belangstelling voor volkunst is daarin goed terug te zien: het gaat om werken met herkenbare afbeeldingen van planten en dieren. Bij nadere beschouwing zijn die planten en dieren gelaagder en complexer dan ze lijken, want ze verwijzen vaak naar religieuze thema’s en/of kunststromingen. Neem het schilderij Bischofberger, met de liefelijke Milka-koeien die in een Alpenwei staan te grazen. Daarop zijn twee opengeslagen boeken te zien met afbeeldingen van onder andere kaas en een stuk vlees. De titel van dit werk verwijst naar een van de meest vooraanstaande moderne kunsthandelaren ter wereld Bruno Bischofberger (Zurich 1940), die ooit afstudeerde op de Apenzeller Volkskunst. Hij was het die in de jaren zestig de Amerikaanse Popart in Europa introduceerde. De kaas en etenswaren op Bischofberger verwijzen naar de Popart en in het bijzonder naar de kunstenaar Roy Lichtenstein. Die hield er immers van alledaagse zaken te schilderen en uit te vergroten, eigenlijk ook een vorm van volkskunst. Over zijn eigen werkwijze zegt Gijs Frieling: ‘Ik probeer alle dingen waar van ik houd bij elkaar te brengen in één grote samenhang. Door werken van anderen opnieuw te maken, worden ze van mezelf en kan ik er vrij mee omgaan. Mijn werk is een poging om de ontwikkeling van de schilderkunst als een eenheid voor te stellen. Een eenheid waarbinnen de verschillen tussen decoratieve schilderkunst, volkskunst, religieuze schilderkunst, “hoge kunst” en avant garde niet meer dan contextueel zijn.’