Alle pasgeborenen met schisis waarbij wel een vermoeden bestaat op een syndroom, gaan direct naar de klinisch geneticus. Dat geldt ook voor pasgeborenen met een geïsoleerde gehemeltespleet. Zij hebben een grotere kans op een syndromale afwijking. Er wordt onder andere nagegaan of zij mogelijk een 22q11 deletie (Velo-cardio-faciaal syndroom ) hebben. Bij mensen met een 22q11 deletie ontbreekt er bijvoorbeeld een stukje erfelijk materiaal, namelijk een klein stukje van één van de twee chromosomen 22.
Aan de ouders van kinderen met een schisis kan klinisch genetisch onderzoek worden aangeboden. Met het oog op een eventuele volgende zwangerschap kan het belangrijk zijn te weten of een van de ouders ook (drager) is van een bepaalde aandoening waarbij de herhalingskans op een kindje met een schisis groter is.
Mochten er in de loop van de ontwikkeling van uw kind, nieuwe inzichten aan het licht komen over erfelijkheid en schisis, dan krijgt u opnieuw een uitnodiging voor een gesprek met de klinisch geneticus.
U kunt ook altijd zelf bij vragen contact opnemen met de polikliniek klinische genetica.