Boezemfibrilleren (keuzehulp)

U heeft last van boezemfibrilleren. Dit is een hartritmestoornis waarbij de hartslag onregelmatig wordt. In deze keuzehulp ontvangt u hier meer informatie over. Wat gebeurt er als u (een aanval van) boezemfibrilleren heeft? Waarom is het nodig om antistollingsmiddelen te gebruiken? Welke opties zijn er voor antistolling? En wat zijn de voor- en nadelen van de opties?

Aan het einde van de keuzehulp kunt u zelf aangeven wat u belangrijk vindt in de behandeling van boezemfibrilleren ten aanzien van antistolling. Na het invullen maakt u samen met de arts/verpleegkundig specialist een keuze over de behandeling die het best bij u past.

Aandoening

Bouw en werking van het hart

Het hart is opgedeeld in een rechter- en een linkerhelft. Elke helft bestaat uit een boezem (atrium) en een kamer (ventrikel). Het bloed komt binnen in een van de boezems. De boezem pompt het bloed verder naar de kamer. De boezems en kamers worden gescheiden door hartkleppen, die ervoor zorgen dat het bloed maar één kant kan uitstromen. Een gezond hart slaat overdag ongeveer 60 tot 70 keer per minuut. Bij inspanning kan dit oplopen naar 160 tot 180 slagen per minuut; tijdens de slaap kan het dalen tot 30 of 40 slagen per minuut. U kunt het hartritme goed voelen aan de pols.

Wat is boezemfibrilleren

Boezemfibrilleren is een hartritmestoornis. Bij boezemfibrilleren is sprake van een onregelmatig hartritme en meestal een versnelde hartslag. Normaal klopt het hart ongeveer 70 keer per minuut, bij boezemfibrilleren gaat dit meestal veel sneller. Boezemfibrilleren komt vaak in aanvallen, maar kan op een gegeven moment ook aanwezig blijven. Een aanval van boezemfibrilleren duurt vaak niet langer dan 30 seconden.

Oorzaken van boezemfibrilleren

Boezemfibrilleren kan verschillende oorzaken hebben. Het komt vaker voor bij mensen met de volgende aandoeningen:

  • Hoge bloeddruk
  • Diabetes mellitus (suikerziekte)
  • Problemen met het hart: hartinfarct, hartfalen, hartspierziekte, hartklepziekten of een aangeboren hartaandoening
  • Een te snel werkende schildklier (hyperthyreoïdie)
  • Een infectie (zoals een longontsteking)
  • Inspanning
  • Stress
  • Bloedarmoede
  • Koorts

Boezemfibrilleren kan ook een reactie zijn op alcohol, koffie (cola) of bepaalde voedingsmiddelen. De ritmestoornis kan ook ontstaan bij mensen die drugs (cocaïne, amfetaminen) gebruiken. Is er bij u een duidelijk verband dan kunt u er rekening mee houden.

Boezemfibrilleren komt vaker voor bij mensen met overgewicht en bij ouderen. Ongeveer 10% van de 80-plussers heeft er last van. Ook komt het vaker voor bij mensen met apneu (stilstaan ademhaling tijdens de slaap).

Klachten bij boezemfibrilleren

Sommige mensen voelen dat het hartritme van slag is. Vooral de overgang van een normaal hartritme naar boezemfibrilleren is soms goed te merken. Klachten bij boezemfibrilleren zijn:

  • Een onregelmatige hartslag (fladderen)
  • Hartbonken
  • Transpireren
  • Duizeligheid, licht gevoel in het hoofd
  • Kortademigheid en/of pijn op de borst

Niet iedereen heeft even veel last van boezemfibrilleren. Soms hebben mensen alleen een onprettig gevoel, soms voelen mensen geheel geen klachten.

Het gevaar van boezemfibrilleren

Door boezemfibrilleren staat het bloed relatief stil in de boezem en kunnen stolsels in het hart ontstaan. Als deze bloedstolsels losraken, komen ze in de bloedbaan terecht. Zo kunnen ze in de bloedvaten van uw hersenen terechtkomen en vast komen te zitten. De bloedtoevoer naar de hersenen wordt dan afgesloten door het bloedstolsel, met een beroerte/herseninfarct als gevolg. Ook kunnen de bloedstolsels elders in uw lichaam een bloedvat afsluiten, wat leidt tot zuurstoftekort. Dit wordt een embolie genoemd en kan bijvoorbeeld een bloedvat naar de benen of buikorganen verstoppen.

Het risico op een beroerte/herseninfarct bij boezemfibrilleren is niet voor iedereen even groot. Dit risico wordt bij elke patiënt bepaald op basis van richtlijnen. Hoe groot het risico op beroerte is bij u hangt onder andere af van de volgende factoren:

  • Leeftijd
  • Geslacht (vrouwen hebben een iets hoger risico dan mannen)
  • Bijkomende aandoeningen zoals hartfalen, een hoge bloeddruk of diabetes mellitus (suikerziekte)
  • Eerder doorgemaakte hart- en vaatziekten, zoals een hartinfarct, herseninfarct, TIA of etalagebenen (claudicatio intermittens)

Behandeling

Het merendeel van de patiënten zal worden geadviseerd te starten met antistollingsmedicijnen om het risico op beroerte te verminderen. Antistollingsmedicijnen houden het bloed dunner, waardoor het bloed minder snel stolt. Antistollingsmedicijnen (bloedverdunners) verlagen de kans op het ontstaan van bloedstolsels en verlagen het risico op een beroerte.

Er zijn twee groepen antistollingsmedicijnen:

  • Klassieke medicijnen
  • Nieuwe medicijnen
Geen behandeling
Patiënten met een zeer lage kans op stolselvorming, kunnen soms in overleg met de arts besluiten om geen antistollingsmedicijnen te gebruiken. Als er geen klachten zijn en geen medicatie wordt gestart, is het meestal niet nodig om regelmatig op controle te komen. Alleen bij het ontstaan van nieuwe risicofactoren zal worden geëvalueerd of het nodig is om alsnog te starten met antistolling.
Klassieke medicijnen

Klassieke medicijnen (coumarines) zijn zogeheten vitamine K-remmers. Vitamine K-remmers (of vitamine K-antagonisten) remmen de aanmaak van vier stollingsfactoren. Stollingsfactoren spelen een rol bij het ontstaan van stolsels in het lichaam. Door het remmen van de aanmaak van stollingsfactoren met vitamine K-remmers ontstaan minder snel stolsels.

Procedure

Wanneer u vitamine K-remmers gaat slikken komt u onder controle bij de trombosedienst. Iedere twee of vier weken zal een medewerker van deze dienst met een bloedtest de INR-waarde van uw bloed bepalen. De INR-waarde is de tijd die uw bloed nodig heeft om te stollen. Aan de hand van de bloedtest wordt ook gekeken hoeveel tabletten u per dag moet slikken. Dit kan per dag verschillen. Voor de test wordt bloed afgenomen. Soms gaat dit met een vingerprik, soms een gewone bloedafname. Na de bloedafname krijgt u iedere keer een nieuw schema mee, zodat u elke dag kunt zien hoeveel tabletjes u moet innemen.

Een maal per dag neemt u – conform het schema – een aantal tabletten in op een vast tijdstip. De tabletten zijn klein (makkelijk door te slikken) en u mag op de tabletten kauwen.

Verder gaat u een keer per jaar naar de huisarts of cardioloog.

Als u langdurig antistollingsmiddelen nodig heeft, dan kunt u zelf leren hoe u uw bloed moet testen. U hoeft dan niet telkens naar de prikpost. Hiervoor kunt u een cursus bij de trombosedienst volgen.
Als u langer dan vier weken op vakantie gaat, moet u naar een trombosedienst in uw vakantieland. Deze zijn op verschillende plekken. Als u naar de trombosedienst in het vakantieland gaat, zal die overleggen met de eigen trombosedienst. Overleg voordat u op vakantie gaat met uw eigen trombosedienst.

Bijwerkingen

De klassieke antistollingsmedicijnen remmen het stollen van het bloed. Daardoor heeft u meer kans op blauwe plekken of bloedingen, wondjes kunnen minder goed worden gestelpt. Bloedingen kunnen overal optreden, maar komen met name voor in het maagdarmstelsel, de hersenen, en de huid en onderhuids weefsel.

Voordelen

  • Eenmaal daags medicatie inname.
  • Mogelijkheid om het effect van de behandeling te monitoren.
  • Beschikbaarheid van een antidotum. Dit is een middel waarbij de anti stollende werking snel ongedaan kan worden gemaakt bij ernstige bloedingen.

Nadelen

  • Kans op een bloeding in de hersenen is verhoogd ten opzichte van de nieuwe antistollingsmedicijnen.
  • Door interacties met vele soorten voeding en andere medicijnen kan de werking van klassieke antistollingsmedicijnen variëren (de INR waarde kan dan erg schommelen).
  • Iedere twee tot vier weken controle door de trombosedienst en aanpassing van het aantal tabletten dat moet worden genomen.
  • Tijdens de controle wordt er bloed geprikt.
  • U dient altijd een kaart op zak te hebben dat u antistollingsmedicijnen gebruikt.

Nieuwe medicijnen

De laatste jaren is gebleken dat meer geneesmiddelen geschikt zijn voor de behandeling van boezemfibrilleren. Bij deze middelen hoeft het bloed niet zo vaak gecontroleerd te worden als bij de klassieke medicijnen. Het gaat hier om:

  • Een remmer van het stollingseiwit trombine (dabigatran)
  • Remmers van het stollingseiwit factor Xa (rivaroxaban, apixaban, edoxaban).

Nieuwe antistollingsmiddelen remmen de stollingsfactoren direct, en dus niet via het remmen van de aanmaak van stollingsfactoren zoals de klassieke antistollingsmedicijnen doen.

Procedure

In tegenstelling tot de klassieke medicijnen hoeft u bij de nieuwe medicijnen niet naar de trombosedienst. In de eerste periode komt u na drie maanden terug ter controle. Als alles goed gaat, komt u voortaan een tot tweemaal per jaar op controle in het ziekenhuis. Er wordt dan bloed geprikt om de nierfunctie en leverfunctie te controleren.

U neemt afhankelijk van welke variant van de nieuwe antistollingsmedicijnen u krijgt één of twee keer per dag een pil die u in één keer doorslikt. U slikt dagelijks dezelfde dosis. Nieuwe middelen zijn groter dan klassieke middelen (even groot of groter dan paracetamol).

Bijwerkingen

Moderne medicijnen hebben een aantal bijwerkingen, zoals een verhoogde kans op maag- en darmklachten, zoals buikpijn, diarree, misselijkheid, verminderde eetlust. Daarnaast kunnen bloedingen optreden. Bloedingen kunnen overal optreden, maar komen met name voor in het maagdarmstelsel en urogenitaal.

Voordelen

  • Werken direct en kort. Dit heeft als voordeel dat de bloedstolling 48 uur na inname weer normaal is.
  • Bij twee varianten is er eenmaal daags medicatie inname.
  • Lagere kans op hersenbloedingen dan bij klassieke antistollingsmedicijnen.
  • Geen controle en bloed prikken bij de trombosedienst.
  • Weinig interactie met voeding of andere medicijnen waardoor de werking stabiel is.
  • Antidotum aanwezig voor dabigatran. Dit is een middel waarbij de antistollende werking snel ongedaan kan worden gemaakt bij ernstige bloedingen.

Nadelen

  • Kans op een bloeding in maag of darmen is wat verhoogd ten opzichte van de klassieke antistollingsmedicijnen. Meestal kan de bloeding worden verhopen door de medicijnen te stoppen.
  • Geen antidotum aanwezig voor andere nieuwe antistollingsmiddelen dan dabigatran. Als alternatief hiervoor wordt de bloedverdunnende werking ongedaan gemaakt door het geven van stollingseiwitten. De bloedverdunnende werking wordt daarmee niet 100% ongedaan gemaakt. In de praktijk geeft dit weinig problemen omdat de kans op ernstige bloedingen bij gebruik van een nieuw antistollingsmiddel lager is dan bij de klassieke middelen. Bovendien is een nieuw antistollingsmedicijn na het stoppen van de inname relatief snel weer uitgewerkt.
  • U dient altijd een kaart op zak te hebben dat u antistollingsmedicijnen gebruikt.

Vergelijken

Klassieke medicijnen vs nieuwe medicijnen

Klassieke medicijnen Nieuwe medicijnen
Procedure Iedere 2 tot 4 weken controle, u wordt geprikt. 1 tot 2 keer per jaar controle, u wordt geprikt.
Inname tabletten eenmaal daags, wisselend aantal. Inname tabletten eenmaal of tweemaal daags, vaste dosering.
Werking Werking kan schommelen als gevolg van interacties met vele soorten voeding en andere medicijnen. Werking is stabiel.
Duurt aantal dagen voor werking optimaal is. Werkt direct optimaal.
Na het stoppen van de medicatie is het effect na enkele dagen uitgewerkt; van belang voor het ondergaan van een operatie of in geval van een bloeding. Na het stoppen van de medicatie is het effect na 24-48 uur uitgewerkt; van belang voor het ondergaan van een operatie of in geval van een bloeding.
Antidotum aanwezig voor het opheffen van het effect, in geval van een ernstige bloeding of spoedingreep. Antidotum alleen aanwezig bij Dabigatran ; voor de andere middelen wordt de bloedverdunnende werking ongedaan gemaakt door het geven van stollingseiwitten (werkt echter niet volledig).
Bijwerkingen Verhoogde kans op hersenbloedingen in relatie tot nieuwe medicijnen (gemiddeld 1.5% per jaar). Verlaagde kans op hersenbloedingen in relatie tot klassieke medicijnen (0.7% per jaar).
Verlaagde kans op maag- en darmbloedingen in relatie tot nieuwe medicijnen (2.0% per jaar). Verhoogde kans op maag- en darmbloedingen in relatie tot klassieke medicijnen (2.6% per jaar).
Verhoogde kans op bloedingen algemeen en verhoogde kans op blauwe plekken. Verhoogde kans op bloedingen algemeen en verhoogde kans op blauwe plekken.
Kosten Lagere kosten (rond €1 per dag). Kosten gaan af van eigen risico. Hogere kosten (rond €2,50 per dag) Kosten gaan af van eigen risico.

Medicijnen onderling

Klassiek Dabigatran Rivaroxaban Apixaban Edoxaban
Risico op beroerte 1,5% tot 2,2% 1,3% 1,7% 1,3% 1,2%
25% lager dan klassiek (1,3% vs 1,7%) 23% lager dan klassiek (1,7% vs 2,2%) 19% lager dan klassiek (1,3% vs 1,6%) 20% lager dan klassiek (1,2% vs 1,5%)
Risico op hersenbloeding 0,7% tot 0,9% 0,2% 0,5% 0,3% 0,4%
75% lager dan klassiek (0,2% vs 0,8%) 28% lager dan klassiek (0,5% vs 0,7%) 63% lager dan klassiek (0,3% vs 0,8%) 56% lager dan klassiek (0,4% vs 0,9%)
Risico op maag- darmbloeding 0,9% tot 1,2% 1,3% 2% 0,8% 1,5%
30% hoger dan klassiek (1,3% vs 1,0%) 66% hoger dan klassiek (2,0% vs 1,2%) 11% lager dan klassiek (0,8% vs 0,9%) 25% hoger dan klassiek (1,5% vs 1,2%)
Aanwezigheid antidotum Ja Ja Nee Nee Nee
Tabletten Eenmaal daags, wisselend aantal. Dosering via kaart trombosedienst. Tweemaal daags, vaste dosering. Eenmaal daags, vaste dosering, inname met voedsel. Tweemaal daags, vaste dosering. Eenmaal daags, vaste dosering.
Interacties met medicijnen* Antibiotica Dronedaron NSAIDs Ketoconazol Dronedaron
Antischimmel middelen Ciclosporine Ketoconazol Itraconazol Ciclosporine
Medicijnen tegen kanker Itraconazol Itraconazol Voriconazol Ketoconazol
(Sommige voedingsmiddelen) Ketoconazol Voriconazol Posaconazol Erytromycine
Tacrolimus Posaconazol HIV-proteaseremmers
HIV-proteaseremmers

* Interacties van geneesmiddelen zijn veranderingen in de effecten van een geneesmiddel door gelijktijdige inname van een ander geneesmiddel. Hoewel de effecten van gelijktijdig ingenomen geneesmiddelen soms gunstig zijn, zijn ze vaker ongewenst en schadelijk. Bij interacties tussen geneesmiddelen kan het gaan om verdubbeling van effecten, tegengestelde (antagonistische) effecten en veranderingen in wat het lichaam met één of beide geneesmiddelen doet. De interacties bij het gebruik van de nieuwe middelen zijn milder en komen minder vaak voor dan de interacties bij het gebruik van klassieke middelen.

Naar de kennisvragen en voorkeuren